Een maand in het nieuwe China
Carl Barkman
Ruim veertig jaar geleden gingen we voorgoed weg uit China, waar we met tussenpozen negen jaren hadden gewoond en gewerkt. Sedertdien was ik slechts één dag terug geweest in Beijing (Peking), aan het slot van een reis langs de Zijderoute.
Nu wilde ik eens goed rondkijken in dat fascinerende land, de geweldige veranderingen van dichtbij zien en proberen oude, vertrouwde plekjes terug te vinden. De heenreis naar Beijing maakte ik samen met een goede vriendin, de kunsthistorica mevrouw Feng-chun Ma, die dank zij een van haar relaties ervoor had gezorgd dat we een fantastische zitplaats kregen met enorm veel beenruimte. We vertrokken 5 mei ’s middags tegen half zes met een grote Boeing 747 van de KLM en kwamen na een vlucht van ruim 8 uur de volgende ochtend om acht uur (vanwege zes uur tijdsverschil) in Beijing aan. We vlogen over St. Petersburg (door wolkendek niets van te zien) en Mongolië, een kaal maanlandschap. De stad Beijing en de onmiddellijke omgeving zijn onherkenbaar veranderd door de vele hoge gebouwen en zes ringwegen met een razend druk autoverkeer (vroeger waren hier weggetjes met ezelwagens, de ezel voorzien van een mandje onder zijn achterste om de kostbare mest op te vangen). Ik had de eerste tijd totaal geen idee in welk stadsdeel ik mij bevond, kon mij absoluut niet oriënteren. Die avond werd ik met Feng uitgenodigd door een vriendin van haar voor een etentje (hot pot) in een Chinees restaurant. Daarna moesten we met de vriendin mee naar een massage-instituut, waar we met de voeten in een emmer warm shampoowater werden gezet voordat de Chinese voetmassage plaats vond. Mij deed het niets. Beter was de massage van rug en knieën, waar je merkwaardigerwijs alle kleren bij moest aanlaten.
Het hotel (ongezellig, maar wel goedkoop: € 45 p.d.), het 21st Century Hotel, in een rommelige, nieuwe buitenwijk gaf mij in het begin niet het gevoel dat ik mij in mijn oude Beijing bevond, maar het hartelijke weerzien van een goede Chinese vriend, Prof. Victor Li, met wie ik de stad ging verkennen, bracht daar al spoedig verandering in.
Ik herkende zijn grote, oude huis van vroeger. Het staat in een hutong in de, vroeger ommuurde, Keizerlijke Stad, waarbinnen zich de (eveneens ommuurde en bovendien door een gracht omgeven) zgn. Verboden Stad met de keizerlijke paleizen bevindt. Die hutong zijn stoffige, smalle straatjes, waar zich achter de voordeur vaak de meest fraaie woningen, aan drie zijden van een patio, verbergen. De ene na de andere hutong valt nu ten prooi aan de onstuimige opbouw van het moderne Beijing. Victors huis stond vol kisten en dozen, want hij was aan het verhuizen naar een piepklein appartement dat hij had bemachtigd in een compound voor senioren van de Academie, in het westelijk stadsdeel. Zijn beide zusters waren al vertrokken, het grote huis was een last geworden, goed personeel was niet te krijgen of onbetaalbaar en Victor had dus geen keus. Nu wilde de gemeente het kopen, maar dat gaf veel problemen. Het bureaucratische gedoe, herinnerend aan de Maotijd, sleepte nu al maanden. Elke drie weken kwamen er weer “inspecteurs”alles bekijken, fotograferen en noteren. Ze ontdekten dat er een kleine verbouwing had plaats gehad. Dus moesten er nu nieuwe documenten worden opgesteld. Was het huis daardoor groter geworden? Ja, waarachtig. Een halve vierkante meter. En daar was geen vergunning voor gevraagd. De eigenaars zouden dus worden beboet (het was nota bene zijn privé woning, waar Victor 75 jaar geleden was geboren en altijd had gewoond), maar omdat hij en zijn zusters (waarvan één een hoogintelligente professor in de physica) oud waren en dus “niet meer zo helder in het hoofd”, zouden ze een korting krijgen van 10%. Die laatste opmerking deed confucianistisch-paternalistisch aan; zij gaf de “oudjes” aanleiding tot grote hilariteit.
Op een wandeling met Victor door de voormalige keizerlijke stad, nu een park, kwamen we langs een enkele plek die ik herkende, maar het meeste was veranderd. Hij wees mij het huis van de Mandsjoe prinses Derling aan, een statige, rijzige dame die we in 1947–48, tijdens ons eerste verblijf hier, hadden gekend. Bij de rode muur gekomen van de Beida (Beijing Universiteit), die sedertdien elders is gevestigd, vertelde Victor dat zijn universiteit het zoeken naar de waarheid altijd hoog in het vaandel had gehad. Je kon niet altijd alles openlijk uitspreken, maar Chinezen waren er goed in om iets te zeggen zonder het te zeggen. Zo was hier indertijd een grote kamer ingericht met een fraai bureau en met het opschrift dat Mao Zedong daar had gewerkt als bibliothecaris. Die kamer was nu vervangen door een klein hokje met een wrakke keukenstoel en tafeltje. Ook waren er wat wij salarisslips zouden noemen, opgehangen met de handtekening voor ontvangst van de betreffende functionarissen: de rector het equivalent van 200 zilveren dollars per maand, een professor 150 of 120, de bibliothecaris Maozedong… 8 dollar! They cut him down to size. Uiteindelijk kwamen we in een brede, levendige winkelstraat, een voetgangerszone; het was Wangfujing Dajie, de voormalige Morrison Street. Vroeger de belangrijkste winkelstraat, maar waar tijdens Mao bijna niets te krijgen was, nu vele goedgevulde winkels en eetgelegenheden, ook gezellige zitjes op straat, waar je iets kon drinken of eten, enigszins als op de Köningsallee in Düsseldorf. Ook ’s avonds was het er een vrolijke boel. In een restaurant met Victor gao yatzi (Beijing-eend) gegeten, die nergens zo goed smaakt als hier.
Toen ik een treinreis naar Chengde en een vliegreis naar Shanghai wilde boeken, dacht ik dat de receptie van het hotel dat voor mij zou kunnen doen. Maar ze waren daar zowel dom als onwetend, stuurden me toen naar het verkeerde reisbureau, en uiteindelijk, na een verloren ochtend, vond ik zelf een beter adres. Feng nam me mee naar de Guwan cheng (antiquiteitenstad), een groot gebouw met zes verdiepingen curiohandelaars, wel praktisch misschien, maar zoveel minder pittoresk en avontuurlijk dan de oude markten. Iemand raadde mij aan het Jianguo hotel eens te bekijken, dat veel meer centraal gelegen was dan het mijne en prettiger. Dat deed ik en boekte meteen de laatste week van de maand die ik in China zou verblijven. Het was maar drie verdiepingen hoog, had een aantrekkelijke foyer, een tuintje met fonteinen aan beide zijden, goede kamers en was niet ver gelegen van het centrale Plein van de Hemelse Vrede. Bij de meeste hotels moet je om reductie vragen. De jongeman liet mij toen een lijst zien waarop o.a. stond: Britse ambassade 10%, maar hij zei dat hij mij, omdat ik Chinees sprak, een businessroom zou geven met 20% korting en mij zou boeken als vertegenwoordiger van… CocaCola.
Nu er zoveel toeristen de keizerlijke paleizen in de Verboden Stad en, buiten Beijing, de Grote Muur bezoeken, had ik er geen enkele behoefte aan die plaatsen, die ik zo goed kende, weer te zien.
De autobussen in de stad, meest stampvol, waren niet erg comfortabel, taxi’s waren overal te vinden en spotgoedkoop (voor een lange rit van het ene eind van de stad naar het andere betaalde ik € 2,80), dus ik zat heel veel in taxi’s . Zodra een Chinees merkt dat je zijn taal spreekt (hoe gebrekkig ook), begint hij je het hemd van het lijf te vragen:”Waar komt U vandaan? U spreekt Chinees, is U al lang in China? Hoe lang is U er geweest, wanneer weggegaan? Hoe oud is U?” Als ze dan horen dat je ruim veertig jaar geleden bent weggegaan en al die tijd hun taal niet meer hebt gesproken, en dat je 85 jaar oud bent, dan valt hun mond open van verbazing, verschijnt er een brede grijns en gaat de duim omhoog: “Shenti hao-ah!” (U is in goede gezondheid!). Maar twee keer is mij iets merkwaardigs overkomen. Na zo’n vraag en antwoord gesprek vroeg men mij: “U is in 1963 uit China weggegaan, heeft U ooit Voorzitter Mao gezien?” “Ja zeker, we hebben elkaar de hand geschud.” Stomverbaasd en enthousiast greep mijn gesprekspartner mijn hand en schudde en wreef die, alsof er iets heiligs van af zou stralen. De eerste keer betrof het een man van middelbare leeftijd, de tweede keer een jonge vrouw. De verschrikkingen van het Mao-tijdperk zijn in dit land niet verwerkt en worden verdrongen. De kop van die wrede dictator staat nog op bijna alle bankbiljetten, hangt prominent aan de Poort van de Hemelse Vrede en op dat grote plein staat zijn mausoleum. Hoewel er ongetwijfeld miljoenen zullen zijn die hem in hun hart verafschuwen, is hij nu ook voor velen, vermoed ik, een verre ikoon, het vage symbool van een nieuw begin. En die nieuwe tijd is nu natuurlijk voor zeer velen een fantastisch tijdperk. De razendsnelle ontwikkeling op allerlei gebied, de onvoorstelbare vooruitgang, kan niet nalaten de Chinees met trots te vervullen. Als bezoeker, zelfs uit Nederland, waar tallozen op straat lopen te telefoneren, moet je er aan wennen omringd te zijn door honderden Chinezen, die voortdurend met de nieuwste mobieltjes bellen, foto’s nemen, e-mails en sms’en verzenden en TV kijken. En wat vooral opvalt, is het geweldige élan waarmee wordt gewerkt en het optimistisch geloof dat deze ontwikkeling niet meer te stuiten zal zijn.
Na de vele boeddhistische tempels wilde ik ook een taoïstische bezoeken. Ik koos de Poyun guan, waar Van Gulik in 1945 dikwijls kwam. Ik citeerde hem daarover in de biografie Een Man Van Drie Levens (p. 159):
‘Gedurende dit verblijf in Beijing nam ik deel aan bijeenkomsten van een aantal lokale muziekverenigingen en we bezochten dikwijls het beroemde, oude taoïstische klooster Po-yün-kuan (Witte Wolken Hal). De abt van dat klooster, An Shih-lin, was een groot geleerde en uitstekende luitspeler. Ongelukkigerwijs permitteerde hij zich – naar ik later vernam – allerlei magische experimenten met jonge vrouwen; dit werd enkele jaren later door de monniken ontdekt, en in de woelige periode toen het communistische leger Beijing naderde, werd hij levend door zijn monniken begraven. Later gebruikte ik deze gegevens in mijn Rechter Tie-roman Het Spookklooster.’
Het was een imposant tempelcomplex, gesticht in 739 A.D., waar ik een groot aantal vervaarlijke taoïstische goden aanschouwde, citaten uit de Dao De Jing (Boek van Weg en Deugd) van Laozi las, en priesters zag, misschien wel heel wijze mannen, maar met een merkwaardige, slordige haardos en haarknotje, als een oude vrouw die net uit bed komt. Ik kon mij goed voorstellen dat jonge vrouwen verre van deze griezels zouden willen blijven.
Zaterdag 13 mei begon moeizaam. Had de vorige avond alles gepakt voor de reis naar Chengde en het hotel afgerekend, zodat ik dat de volgende ochtend niet meer hoefde te doen. Ja, mijnheer, alles is nu betaald. Maar toen ik in alle vroegte, 20 over 6, de koffer in de taxi wilde laden, kwam een meisje van de receptie aanrennen met de mededeling dat ik nog moest betalen. Het bleek dat de sufferds, ondanks mijn verzoek, de laatste nacht niet hadden meegerekend. Daardoor moest ik een reischeque uit het op mijn lichaam onder het hemd gedragen tasje halen en uitschrijven. Toen werkte hun apparaat om de betaling te verwerken niet en duurde het nog een tijd voordat ik weg kon. Ze schrokken van mijn Hollandse vloek. Door deze vertraging kon de taxi niet eindeloos omrijden naar het station en zette hij mij tot overmaat van ramp bij een hele hoge trap af die ik met mijn zware koffer moest beklimmen en aan de overkant afdalen. De bestemmingen en perrons waren alleen in Chinese karakters aangegeven, maar dat was geen bezwaar. Een lang gesleep met de koffer door de gangen van het station, en ik had natuurlijk de laatste wagon en daar de laatste plaats. De treinreis van 2½ uur naar Chengde, 250 km. ten N.O. van Beijing, was gelukkig heel comfortabel. Uitzicht op het dorre, grijze landschap van Noord-China, met af en toe een armoedig dorpje of een nieuwgebouwde nederzetting. Het grote hotel Mountain Villa was modern en netjes; de meeste toeristen hier, naar mij ook later bleek, waren Chinezen.
Ik had een speciale reden om Chengde te bezoeken: ik had de geschiedenis ervan bestudeerd en enkele gegevens daarvan verwerkt in mijn roman Asaray. In de koele heuvels van Chengde (Jehol) hadden de grote Qing keizers in de achttiende eeuw paleizen gebouwd, waar zij de heetste zomermaanden doorbrachten; zij noemden dit oord bi-shu shan-zhuang — het bergdorp waar de hitte wordt ontvlucht. Zij ontvingen daar ook de prinsen der Mongolen en andere randvolken, waaronder — naar mij uit de officiële Qing-annalen bleek, die der Torgoeten die na een lange tocht van de Wolga, waar zij anderhalve eeuw hadden doorgebracht, in 1771 naar Centraal Azië waren teruggekeerd.
Uit Asaray:
Na de lange, maar niet onplezierige reis [vanaf de Chinese grens] rezen eindelijk de heuvels van Shan-chuang […] voor hen op. De talrijke paleizen en tempels op de hellingen blonken als diamanten in een tiara. En toen zagen de Torgoeten opeens tot hun verbazing in de verte iets wat precies leek op het beroemde Potala, het tempel-paleis van de Dalai Lama in Lhasa. Dat was onmogelijk, het moest een luchtspiegeling zijn. Maar iets dichterbij gekomen, ontwaarden zij bovenop een heuvel een kolossale lama-tempel, die inderdaad sprekend op het paleis van hun hoogste geestelijke leider geleek.’ Maar voordat de prinsen der Torgoeten deze en andere tempels konden bezoeken, namen zij eerst aan een jachtpartij deel: ‘Het was geen geringe zaak. Meer dan duizend mongoolse drijvers, die in dienst van de keizer stonden, omsingelden het jachtterrein; de minister van oorlog trad op als opperjagermeester. Er was een grote hoeveelheid herten, wilde wijnen en ander wild, [waaronder een tijger.]’[…] ‘Trompetten schalden de volgende ochtend bij het aanbreken van de dag. Ch’ien-lung zou van het jachtgebied terugkeren naar zijn zomerpaleis en de Torgoeten zouden in zijn gevolg meerijden. De Zoon des Hemels zat in zijn hoge, gele draagstoel, getorst door achtentwintig dragers, en was omringd door zijn op mongoolse paarden gezeten, onberispelijk geüniformeerde lijfwachten, die zijden wimpels droegen en wier insignia van edelmetaal tijdens de tocht rinkelden. […] Wanneer zij [de Torgoeten] door een dorp reden, zagen zij met verbazing dat de zijstraten met doeken van blauwe stof waren afgezet en dat de luiken van alle winkels en huizen gesloten waren opdat niemand de keizer zou zien. De weg waarlangs de Zoon des Hemels reed was bestrooid met geel zand.
’s Zomers was Jehol [Chengde] zijn favoriete verblijfplaats. Hij voelde zich daar gelukkig in zijn ‘Bergdorp Waar de Hitte Wordt Ontvlucht’. Dit was het land waar zijn Mandsjoe-voorouders in hun tenten hadden geleefd. Om hun identiteit te bewaren hadden zij bepaald dat zich in dit hele gebied van Midden- en Noord-Mandsjoerije geen Chinezen mochten vestigen.’[…] ‘De keizer bracht het liefst hele dagen in de buitenlucht door, op de jacht te paard, met zijn honden en valken, of wandelend vanuit zijn gerieflijke paleis door de Tuin van de Tienduizend Bomen, waar hij soms in een van de vele charmante paviljoentjes ging zitten om een gedicht te schrijven terwijl zijn liefste concubines bewonderend toekeken.
Mijn eerste dag in Chengde wilde ik in het restaurant van het hotel gaan eten, maar er zat niemand in de immense eetzaal, zodat ik mijn toevlucht nam in een heel klein, eenvoudig eethuis, waar ik voor een bedrag van € 2,40 rijstsoep kreeg, jiaozi (dumplings, een soort ravioli) en een grote fles Tsingtao bier.
De volgende ochtend de fraaie paleizen bezichtigd en gewandeld door het park met zijn schilderachtige meer en dromerige paviljoentjes, op de achtergrond blauwe bergen.
In een der paleizen werd onder het opschrift “China, vergeet uw vernederingen niet!” herinnerd aan het feit dat de Xien-feng keizer hier onder Britse dwang het ongelijke verdrag (van 1860) had moeten ondertekenen.
Daarna met een taxi de acht boeddhistische en twee taoïstische tempels bezocht. De keizers hadden, vooral om de Mongolen en Tibetanen te imponeren, kosten noch moeite gespaard om de prachtigste lamatempels te bouwen. De kopie van het Tibetaanse Potala, hier Putuohongchengzhimiao geheten, was een grote, rode tempel, hoog en dominant op een heuvel gelegen, die langs een omhoog lopende slingerweg met een groot aantal kleinere tempels werd bereikt. Maar om die te beklimmen moest men een zeer hoge, uiterst steile trap opgaan. Daar zag ik met een zwakke rechterknie geen kans toe, zodat ik dankbaar gebruik maakte van een klaarstaande draagstoel. Overigens was dat nog een vrij griezelige tocht, steil achteroverliggend bij het stijgen en voorover bij de afdalíng. De boeddhistische beelden overal waren prachtig en het uitzicht van de top adembenemend. Mij interesseerde bovendien een groot memorial tablet waarop met trots en vreugde door de keizer melding werd gemaakt van de terugkeer der Torgoeten van de Wolga naar China.
In een taoïstiche tempel bood een meisje aan mij rond te leiden. Het was een heel levendig type, sprankelend van enthousiasme, en zij zag er zeer aantrekkelijk uit. Toen ze mij naar een zijgalerij bracht, die gewijd was aan grote filosofen en staatslieden uit de Chinese geschiedenis, wees ik op een van hen en vroeg: “Is dat niet Chu Hsi (Zhu Xi), de grote neo-confucianist uit de Sung-tijd, wiens interpretatie van het confucianisme eeuwenlang toonaangevend is gebleven?” Ze viel me bijna om de hals, dat ik die kende. Het gevolg was wel dat ik een stroom van ratelend Chinees over mij heen kreeg, die ik moest afremmen voordat we ons gesprek in haar taal konden voortzetten.
In een Chinees restaurant at ik die avond een verrukkelijke, verse, gestoofde en gekruide vis (lu-yu), maar de wijn was, als overal in China, slecht. Er is hier een gat in de markt voor wijnboeren.
De volgende dag in het hotel mijn webmail bekeken, gebruik van internet kostte 1 euro per uur. ’s Middags terug naar Beijing; met een taxi naar het station. De trein kwam, en dat was hier uitzonderlijk, een half uur te laat in Beijing aan, zodat ik op hete kolen zat of ik het avondvliegtuig naar Shanghai zou halen. Op het station moest ik mij met een zware koffer, handtas en fototoestel door een stuwende menigte heen werken, en buiten gekomen, zag ik dat we aan de verkeerde kant van de weg zaten, alle auto’s reden in westelijke richting in plaats van oostwaarts naar het vliegveld. Bovendien regende het hard, er waren opstoppingen en alle taxi’s leken bezet. Moest ik weer die vreselijke brug over zeulen? Het was om wanhopig van te worden. Maar gelukkig kwamen er twee jongemannen op mij af die een taxi aanboden. Duidelijk geen taxichauffeurs, was dit wel in orde? Ik waagde het erop en ging met hen mee, ze droegen mijn koffer en we kwamen door allerlei gangen en cafés bij een rustige inham, waar een fraaie grote auto stond. Ze zwaaiden de weg op en toen ze hoorden hoe laat mijn vliegtuig ging, reden ze mij met grote snelheid naar mijn bestemming. Ik was op tijd, en toen vertrok het vliegtuig bovendien later dan voorzien en van een andere gate. Kreeg gedurende die wachttijd een lang gesprek met een jonge Fransman die al jaren in Shanghai werkte en mij veel wist te vertellen. Het toestel van China Eastern was propvol. Mijn hotel dat de merkwaardige naam droeg van Rendez-vous merry hotel en door Australiërs was opgericht en gerund, bleek netter dan de naam zou kunnen doen vermoeden. Een gigantische lobby, een goede kamer.
De volgende dag koffer uitgepakt (maar geen legruimte gevonden), films weggebracht naar een goede fotozaak in Huaihai Lu, in het centrum, om te laten ontwikkelen, in een warenhuis rondgekeken en een sporthemd gekocht voor 145 yuan, d.i. ongeveer 13 euro, daarna bij ‘Mr.Donut’ een doughnut gegeten en espresso gedronken. Alles met taxi, maar die middag na een korte rust te voet de buurt geëxploreerd. ’s Avonds in hotel gegeten: Australian beef with crushed coconut, alles op een bed van peultjes en andere groente, en voor het eerst goede (Australische) wijn.
Gebeld met Ms. Wang (Wendy) van China Travel Service, die heel efficiënt blijkt te zijn en vloeiend Engels spreekt, om een dagtocht naar Suzhou te bespreken en een trein Shanghai-Nanjing en vliegtuig Nanjing-Beijing. Ze stuurt dezelfde dag nog een offerte met alle details. In Beijing was de CTS heel laks en inefficiënt, en niemand sprak er Engels (misschien had ik de internationale CITS moeten proberen, maar het ging om binnenlandse reizen). Vroeger was dit het grote reisbureau van de staat, dat alles kon, tenminste als het wilde en mocht. Men zegt dat het niet geprivatiseerd is, waardoor alle goede medewerkers naar beter betalende particuliere reisbureaus zijn overgestapt. Is men bovendien in Shanghai niet sowieso vlotter dan in Beijing? Ik heb wel vaker de indruk gekregen, zonder te willen generaliseren, dat die zuidelijke rijsteters sneller (ook van begrip) zijn dan de graanetende noorderlingen.
De volgende dag, 18 mei, naar het Shanghai Museum. Prachtig! Een schitterende collectie porselein van onvergelijkelijke schoonheid uit alle perioden en een heel bijzondere verzameling bronzen en andere sculpturen. Zo overweldigend dat je niet aan een begin van beschrijving toekomt. Ik ben er een paar keer terug geweest. In het museumrestaurant een kop uitstekende uiensoep, grote omelet gevuld met rijst en garnalen, twee soorten groente, alles heel smakelijk, en een fles bier, alles voor 5 euro. Krijgt wie dit leest geen zin mij na te doen? In het winkeltje bridgekaarten gekocht, boekje over porselein en een aardige museumtas. Het museum ligt in het grote Volkspark (vroeger de racecourse). In de Franse settlement foto’s opgehaald, een caffè latte bij Mr.Donut, taxi naar hotel. Daar ligt een fax van Wendy met definitieve reisprogramma en het precieze totale bedrag (36 euro), Linda zal het geld komen ophalen. At een klein hapje in vrijwel lege eetzaal, waar je het bandje met dezelfde melancholieke saxofoon hoort als elke ochtend bij het ontbijt; daar word je niet vrolijk van.
Stuurde een aantal ansichtkaarten en schreef Nettie. Morgen is er een uitvoering van La Bayadère door een Oekraïense balletgroep, waarvoor ik een kaartje heb gekocht.
De 19e vroeg op en met taxi naar oud stadsdeel, de Yu Gardens Bazaar (Yuyuan shangcheng), een soort open markt. Wel aardig, maar met zijn wel wat veel gebogen daken, enz. te nadrukkelijk oud-chinees, het doet een beetje kitscherig aan. Goede kleine eettentjes. Veel toeristen hier. Ga dus maar gauw naar de Bund, die is tenminste echt. Het beroemde Peace Hotel (vroeger Cathay) blijkt nogal rommelig te zijn, maar van de tiende verdieping een fraai uitzicht. Na een middag van lezen en rusten naar het theater voor het ballet. Dat valt tegen. Het blijkt ook niet het nationale Oekraïense ballet te zijn maar een groep uit de Donets regio. Er zijn enkele heel goede dansers bij, de rest is matig. De choreografie is klungelig en stijf. De muziek van de geluidsband is te luid en, op twee prachtige vioolsoli na, ronduit slecht. Naast mij zit een knappe, jonge Chinese vrouw met voor haar ras ongewoon grote ronde ogen (geopereerd?), die zich ook kritisch uit. Zij heet Lily Chang en is professionele ballroom danslerares geweest, “is nu in pet food”. Ze heeft zelf een Dalmatiër en een Tibetaans hondje. Het is verbazend hoe de rijke Chinezen het huisdier hebben ontdekt en daar veel geld voor over hebben. Hondenkappers doen het ook goed. Lily heeft dus niet te klagen. Na afloop van de uitvoering dronk ik met haar een glas in Starbuck’s café. Zij woont alleen in Shanghai, moeder en zuster in Hangzhou. In Sevilla heeft ze drie maanden doorgebracht, flamenco dansen geleerd van de zigeuners, heeft een LAT-relatie met een twee jaar jongere Spaanse vriend, die ze af en toe bezoekt. Ze neemt Spaanse les.
Voor de volgende dag had ik voor het gemak een dagtocht geboekt (bus en gids) naar Suzhou, oud stadje met beroemde tuinen, kanalen en bootjes, centrum van zijdecultuur. De rit erheen was troosteloos, waar vroeger de rijsthalmen wuifden stonden nu overal fabrieken en lelijke kantoren. Ook de stad was verre van mooi, er leek bijna geen oud huis meer te zijn, kanalen met boten evenmin. Maar de gids bracht ons naar een fraaie, klassieke tuin en huis van de Meester van de Netten (Wangshi yuan), een achttiende eeuwse mandarijn. Hoewel de gebouwen relatief groot zijn en de tuin vrij klein, is de ruimte zo benut dat deze nergens bekrompen aandoet. De tuin is opgebouwd, als de Japanse Zentuinen, rond de elementen rots, mos en water; er zijn weinig bloemen. Tuin, vijver, theepaviljoen en kamers met schilderingen en kalligrafie vormen een harmonieus geheel en ademen grote rust en sereniteit. We wandelden over Tiger Hill met zijn paviljoens en grot, een boeddhistische tempel, waar diep monnikengezang klonk (het was een bandje), de oude stadsmuur en na lang zoeken het Grand Canal, het oude keizerlijke kanaal dat Zuid en Noord China verbindt. Tenslotte bezoek aan een zijdefabriek, waar we zien hoe de cocons worden gekookt en machinaal uitgepluisd en tot zijde verwerkt. Dubbele cocons zijn niet voor zijden stoffen geschikt, zij worden gebruikt voor dekbedden, heerlijk licht en toch warm. Ik koop een fraai, rood zijden hemd 12 euro.
Tijdens de terugrit zaten we in een vreselijke file. Doodmoe in hotel terug, hete douche, verlangde naar een ijskoude wodka. In restaurant stond op de kaart een cocktail die ‘passionate lover’ heette (vodka, passion fruit juice and syrup). Op mijn vraag aan de kellner of ze ijskoude wodka, liefst uit de diepvries, hadden, was het antwoord dat ze die niet eens in de koelkast bewaarden. Die ‘lover’ stelde dus ook niet veel voor, en ik nam maar weer Australische wijn, plus een Portland steak en koffie. Bij het weggaan ontmoette ik een aardige Belg uit Kortrijk die net een hele fles wijn had opgedronken; jammer dat ik hem niet eerder kende.
Bij het ontbijt kwam ik in gesprek met een jonge Chinees, een zekere Linck Tsang, die uit het Zuiden afkomstig was (Ningpo), had gewoond in Hongkong, nu een paar jaar in Shanghai, maar binnenkort voor zijn parfumfirma naar Guangzhou (Canton) zou worden overgeplaatst. We spraken over de fantastisch snelle ontwikkeling van de Chinese economie en dat een stad als Shanghai vrijwel onherkenbaar was geworden door zijn vele gigantische gebouwen. Hij bood aan mij de volgende dag iets van het oude Shanghai te laten zien.
Ik ging naar het Shanghai Art Museum (Mei-shu guan), waar helaas geen Chinese kunst te zien was, het was geheel gewijd aan een Oostenrijkse schilder. Maar in het winkeltje vond ik boekjes over twee mij bekende Chinese schilders en op het dakterras met een groots uitzicht gebruikte ik de high tea. Later in hotel wat gelezen en gerust, alleen nog chocola en kaakjes gegeten.
Zondag 22 mei laatste dag in deze stad. Met Linck op stap. We halen zijn vriendin Jenny af, rustig en tevreden type, een beetje gezet, gevoel voor humor, aardige, soms guitige ogen. Ze lijkt me het ideale type voor iemand als Linck, een razendsnelle jonge zakenman, bundle of nervous energy, rusteloos. Ze nemen me mee naar een oude, schilderachtige wijk in het Noorden van de stad, waar beroemde schrijvers hebben gewoond als Mao Tun, Lu Xun en Guo Mojo. Op hun huizen staan de namen vermeld. We gaan ook een huis binnen, waar in de jaren twintig de toen illegale communistische partij vergaderde; er zijn oude foto’s, krantenartikelen, en een kleine tuin, afgescheiden door een reusachtige rode vlag met hamer en sikkel. Er staan paaltjes met namen van martelaren.
Met de twee dames, die voor dit huis zorgen, kom ik in gesprek. Er zijn weinig, steeds minder bezoekers, vertellen ze. Op de vraag of ik Voorzitter Mao ooit heb ontmoet en ik daar het bekende antwoord op heb gegeven, grijpen ze mijn hand en schudden die vol eerbied!
Op het terras van een restaurant met uitzicht op de tuin genoten we een heerlijke Chinese lunch van dim-sums, waarvoor Linck nog een vriend en zijn arts (een klein slank meisje) had uitgenodigd. Het was het huis dat vroeger aan de maîtresse van de grote staatsman uit de negentiende eeuw, Li Hung-chang had toebehoord. Jenny verzuchtte: “O , als ik ook een rijke vriend had die me zo’n huis met tuin in de stad gaf, dan zou ik ook zo’n lady of leisure zijn.” Later, toen ze erover klaagde dat ze te dik was, citeerde ik een zin uit een Amerikaanse detective roman, ik meen van Peter Cheney: “That dame had curves that would have meant a lot to a blind man.” Ze vond dat schitterend, en had het daarna nog dikwijls lachend over die ‘blind man’.
Na een rondwandeling in deze buurt gingen we allen met een taxi naar de Bund, waar we uiteindelijk op No.3 belandden. Daar is een Frans restaurant en op de hoogste verdieping een dakterras van het café New Heights met een fantastisch uitzicht over de Bund, de rivier en de enorme nieuwe stad Pudong aan de overkant. Ze hadden voortreffelijke koffie en heel goede chocoladetaart met slagroom; Jenny keek jaloers toe.
We wandelden langs de Bund, gingen winkels als van Armani, Cartier en dergelijke binnen om al het moois te bewonderen en lazen de opschriften van grote gebouwen die door het stadsbestuur als historische monumenten worden beschermd, zoals het Britse Consulaat-Generaal, de Customs, de Russo-Chinese Bank (in 1902 het hoogste gebouw van de stad). Het kantoor van ABN-AMRO adverteerde met Van Gogh Private Banking. Onze straatarme schilder moest eens weten dat hij later zou worden gebruikt om heel rijke klanten aan te trekken. Geslenterd langs Nanking Road, een pijama gekocht en met taxi naar hotel terug in de Yenan Xilu.
Maandag per trein naar Nanjing (Nanking). Naar station met taxi, daar kruier die me tot de security check brengt, daarna moet ik zelf zware koffer slepen door lange gang en trap. Een jong, heel dun meisje ziet dat ik even stilsta om uit te rusten, pakt mijn koffer op en draagt hem tot aan mijn zitplaats. Weer uitzicht op fabrieken en pas na Changzhou rijstvelden en dorpjes. Vóór Nanjing komt dat brave meisje weer bij me om te helpen. Ze heet Liu Hui, is al 27, heeft rechten gestudeerd en doet nu Duits. Op haar mobieltje toetst ze even het weerbericht in: vandaag bewolking maar morgen ook zon. Ik heb tot vandaag altijd nog zonnig en soms vrij warm weer gehad. Ze draagt mijn koffer tot de uitgang waar Mr. Shi van het CTS me opwacht.
We rijden door drukke straten naar het hotel. Een gek gevoel, in deze stad terug te zijn, waar ik drie jaar heb gewoond en gewerkt (1946–48) en twee van onze kinderen zijn geboren. Het was toen een landelijke stad, haast een groot dorp, met vele groentetuinen. Maar Nanjing is enorm veranderd en er zijn nu ook wolkenkrabbers. Ik word op de 36e verdieping van het Sheraton Hotel in een uitstekende niet-roken kamer ondergebracht. Op elke verdieping bevindt zich een panel: je toetst het cijfer van je étage in, dan verschijnt er het nummer van een der zes liften en een pijl er naartoe, je gaat de lift binnen, en je hoeft niets meer te doen, hij brengt je automatisch naar je bestemming. Ik ging te voet de stad verkennen en vond na veel zoeken geen enkele coffeeshop, maar wel een theehuis waar ik goede koffie kreeg en een club-sandwich. Nanjing heeft niet de glamour van Shanghai maar is sympathieker (misschien voor mij omdat ik er gewoond heb), compacter en meer overzichtelijk; er zijn veel meer bomen langs de straten en je ziet er meer kleine winkeltjes, als vroeger. Een taxi brengt mij naar de Gulinglu waar we hebben gewoond, samen met Jan en Agnes Vixseboxse, en ja, daar is No. 20. Ik herken het huis, maar het ziet er vervallen uit, er wonen nu een paar families en er is een kantoortje. De straat is nog als vroeger, met bomen aan beide zijden, een rustige residentiële buurt. De mensen met wie ik spreek, herinneren zich dat hier vroeger veel diplomaten woonden: Nanjing was immers de hoofdstad van China! Het laatste halfjaar woonden we aan de Beijinglu, toen al vrij breed maar nu nog breder en met grote flatgebouwen; ons oude huis is verdwenen. Vervolgens naar het Drum Tower Hospital (Gulou I-yuan), waar Frank en Heleen zijn geboren, en ik een maand in isolatie heb gelegen, van top tot teen bedekt met pokken. Het is nu een torenhoog gebouw, onherkenbaar, maar heeft nog dezelfde naam.
Volgende ochtend in de lift is een Chinees met zijn ‘handy’ bezig, spreekt goed Engels en zegt:”Amazing, it adjusts itself automatically to any country you’re in, e-mail and all.” “What brand is it?” “Blackberry.” Ik ben een beetje buiten het hotel rond gaan lopen. Massa’s fietsers en scooterrijders op weg naar hun werk, sommigen met een zwarte kap op, als een masker, tegen de benzinedampen. Dat moet natuurlijk op de foto. En enkelen van hen zijn ook nog tegelijkertijd met hun mobieltje in de weer. De telefoongekte heeft zich over de hele wereld verspreid.
Na al die jaren dacht ik al mijn Chinees kwijt te zijn, maar nu ik het overal om me heen hoor, komen er heel veel woorden en zegswijzen weer boven, vooral hier in Nanjing. Ik wil naar het Lotus Lake, maar wat zeg ik tegen de taxichauffeur? Natuurlijk: Xuanwuhu. En de Purple Mountain? Dat heette Zi-jin shan. In Shanghai viel je als buitenlander niet op, hier wel een beetje. In het park vraagt een jongeman mij een arm om zijn meisje te leggen voor een foto
Het lotusmeer is nog net als vroeger en roept veel herinneringen op. In dit park zag ik nu een klein vogelreservaat dat er vroeger niet was; wel aardig maar bepaald niet exceptioneel.. Hier bij het lotusmeer wandelden of voeren we in een bootje met de kleintjes, hier hadden we op een warme zomeravond bij maanlicht een party, toen de luchtvaartdelegatie er was. Erica van den Berg, Lot Boon en Irene schonken drankjes in en hadden versnaperingen klaargezet, die ze uitdeelden op hun boot en op die waar de anderen zaten. De drank had een romantische uitwerking op de heer Spanjaard, die het water in sprong alsof hij de maan wilde grijpen, als de dichter Li T’ai-po (Li Bai), maar gelukkig weer veilig aan boord kwam.
Het grote park rond het mausoleum van Sun Yat-sen, Chung-san ling, was voor ons ook een geliefd wandeloord met de kinderen. Ik ga er met een taxi heen, maar dan is het nog een lange wandeling tussen massa’s Chinese toeristen, langs winkeltjes en kiosken met souvenirs. In een eethuis neem ik jiaozi (dumplings), een bakje rijst en een kop thee. Het park is weids en goed onderhouden. En dan hoor ik opeens een vertrouwd geluid, dat me terugbrengt naar het jaar 1947: de ‘one more bottle bird’. Ik heb nooit ontdekt wat voor vogel het was, maar die melodie is altijd verbonden gebleven met Nanjing. In hotel een uurtje gerust en tennis gekeken (Roland Garros), vervolgens tegen donker naar de amusementswijk Fuzi miao (tempel van Confucius). Deze filosoof zou van afschuw zijn vervuld als hij vroeger had gezien wat er allemaal in de buurt van zijn tempel gebeurde: het was een vieze hoerenbuurt, de boten op het kanaal waren bordelen. Nu was het een nette wijk, het kanaal was schoon, er dreven fraaie plezierbootjes op, er waren restaurants en cabarets en heel veel winkels. Ik dwaalde er eindeloos rond en had toen geen trek meer om er uitgebreid te gaan eten. Terug in het hotel alleen minestronesoep en brood en een kop koffie.
Donderdag 26 mei vliegtuig naar Beijing, daar koffer opgehaald, die ik in het 21st Century hotel in bewaring had gegeven, en meteen door naar het Jianguo Hotel met zijn prettige sfeer. Goed gegeten in Justine’s restaurant. Later ontmoet ik aan de bar, waar een Filippijns bandje speelt, een levenslustige Française uit Zwitserland, Jacqueline, die mij ten dans vraagt. Zij heeft Chinees gestudeerd en woont vaak in Beijing in dit hotel, soms drie maanden, ook wel eens een half jaar. Zij was met een Frans-Zwitser gehuwd, haar man is al veertig jaar geleden overleden.
De volgende ochtend ga ik met Jacqueline naar haar Chinese les, waar ook twee Japanse dames aan meedoen. Mevrouw Li is een voortreffelijke lerares, die korte verhalen uit de krant voorleest en deze door ons laat navertellen. Nu merk ik weer hoe beperkt mijn woordenschat is, al is mijn uitspraak veel beter dan van de anderen. Last van mijn rechterknie. Kreeg die middag een heel goede masseur, die Jacqeline mij stuurde. ’s Avonds met haar naar een uitstekend Belgisch restaurant, daarna de bar van het hotel.
Beleefdheidshalve belde ik de secretaresse van de ambassadeur, dat ik hem mijn opwachting wilde komen maken, maar dat lukte niet omdat hij voortdurend ministers op bezoek had: Hogervorst, Van der Hoeven en Veerman. Bovendien is Flip de Heer al afscheid aan het nemen, hij gaat binnenkort weg. Ik had hem graag gezien, hij is sinoloog en kent het land goed. Ik maak een afspraak met de tweede man.
Zaterdag met de alleraardigste Jacqueline, die zich wel een beetje aan mij vasthecht, naar de Temple of Heaven, prachtig van vorm en van kleur, misschien wel de schoonste architecturele schepping van de Ming. Hij wordt bekroond door een dak van drie opeenvolgende lagen pannen van het diepste saffierblauw. Ook nu hij gedeeltelijk in de steigers stond, was hij beeldschoon. We gingen door het park naar het er tegenover liggende imposante, ronde altaar van glanzend-wit marmer, ook in drie verdiepingen opgebouwd, dat naar de hemel openligt. Donkere cypressen vormen een ernstig décor voor deze heilige plaats, waar de keizer zijn rituele handelingen verrichtte tot heil van het volk. In de hal van retraîte bracht hij enkele dagen eenzaam door ter algehele zuivering; bij het altaar bad hij voor een goede oogst en hij trok met een ploeg in het voorjaar de eerste symbolische voren.
De Zondag bracht ik met Victor door in de Western Hills, en wel Xiang Shan (Geurige Heuvel), waar we vroeger vaak met zijn moeder Olga en de familie picknickten. De natuur is hier prachtig en het is er heerlijk rustig na de drukke stad, ook nu er nogal wat Chinese dagjesmensen zijn. We wandelen licht stijgend langs bomen, planten, meertjes, gaan door een grote ingangsboog en komen uit bij de Tempel van de Azuren Wolken (Biyunsi), die uit de Yuan dynastie dateert. Er is een grote, dikke, bronzen Boeddha, zwart van ouderdom ; in een andere hal een fraaie Sakyamuni en Guanyin, en in een volgende ruimte 500 zgn. luohan (of arhats), elk met een individuele uitdrukking. Ik lunch met Victor in het restaurant van het Xiangshan Hotel, dat door de beroemde architect Pei is gebouwd. En ’s avonds weer Beijing Duck.
Maandag 30 mei. Hoera, een Frans NON, een overwinning van le bon sens français! Ik ben ervan overtuigd dat in Nederland ook een meerderheid tegen die zgn. Europese Grondwet zal stemmen. Ik ben een overtuigd voorstander van de Europese eenwording, maar vrees juist dat die in gevaar komt als we te snel willen gaan. We zijn er geen van allen rijp voor, de tegenstellingen en onenigheden zijn nog veel te groot. Het is dom van de regeringen om met deze ontwerpwet te komen, zijn zij dan helemaal blind voor de realiteit? Ook heb ik mij geërgerd aan de leugenachtige voorlichting en zelfs chantagepogingen van vele politici.
Een rustige ochtend. ’s Middags naar de ambassade, waar de tweede man, Karel van Oosterom, heldere ogen achter brilleglazen, mij allervriendelijkst ontvangt. Als ik terugdenk aan die kleine viermanspost die ik veertig jaar geleden hier leidde, dan is dit een reusachtige ambassade en het is duidelijk dat er heel veel werk wordt verzet. Hij vertelt over de vele ministeriële bezoeken en de plannen voor de bouw van een nieuwe kanselarij en residentie. Naar aanleiding van mijn pogingen gegevens te verkrijgen over de situatie waarin de Oirat (Torgoeten) in Xinjiang zich bevinden, geeft hij mij een lijst van instanties (van de State Ethnic Afairs Commission) die zich met de minderheden in China bezighouden. Ik probeer nl. een vergelijkende studie te maken van deze Torgoeten en de Kalmukken die in Rusland zijn achtergebleven. Ook belooft hij verder te informeren (en inderdaad krijg ik later in Nederland een informatieve e-mail van Chotto Huang, sinoloog op de ambassade, die mij naar ik hoop een beetje verder op weg kan helpen). Die middag en de volgende dag probeer ik te bellen met evengenoemde Commission, maar op geen enkel nummer wordt de telefoon opgenomen! Van Victor kreeg ik het adres van de Minorities University; daar krijg ik op de internationale afdeling ene Mw. Wang Qing aan de lijn, die ik vraag met wie ik over mijn onderwerp kan spreken. Na ruggespraak met haar baas deelt ze mij mee, dat dit niet kan zonder zijn toestemming….en dat hij geen toestemming geeft!
Dinsdag naar de vroegere woning van Soong Chíng-ling, weduwe van Sun Yat-sen, zuster van Mevrouw Chiang Kai-shek en vice-president van de Volksrepubliek. Het is een fraaie traditionele residentie met een grote dito tuin. Er zijn foto’s waar ze met belangrijke bezoekers op staat. Je ziet haar werkkamer, maar kunt er niet binnengaan, ik had willen zien wat voor boeken in haar kast staan. In een van de bijgebouwen is een schilderijententoonstelling. Er zijn scrolls bij die mij aanspreken en ik vraag enkele Chinese bezoekers of zij weten wie deze mooie schilderingen heeft gemaakt. “Ik zelf,”zegt een van hen. Hij heet Tan Chih-chuan, we praten wat over enkele mij bekende moderne Chinese schilders en hij geeft mij een brochure van een vorige tentoonstelling van zijn werk. Als ik in een naburig restaurant een Chinees hapje heb gegeten, regent het opeens pijpestelen, nadat ik bijna een maand mooi, zonnig weer heb gehad. Met enige moeite lukt het een taxi te vinden, er vallen grote hagelstenen en ik leer dat die hier ping pao heten. Om 5 uur komt de masseur Wang nog even. Diner in Justine’s restaurant (in het hotel).
Woensdag 1 juni. Deze laatste dag van mijn verblijf in China dwaal ik door oude hutongs en bezoek de sobere, stille Tempel van Confucius. Hier in het Keizerlijke College gaf de Keizer persoonlijk uitleg van de klassieken voor een gehoor van duizenden knielende professoren, studenten en hofdignitarissen; het was een jaarlijks ritueel.
Ik wandel door mijn geliefde Beihai-park (Noordmeer), waar zo’n ontspannen sfeer heerst: roeiers op het meer, slenterende of vrijende paartjes, hier en daar een kunstwerk, en overal zichtbaar de witte dagoba op het eiland, die hoog boven alles uittorent. Ik bewonder weer de prachtige witte jade Boeddha en de Negen Drakenmuur..
De immens brede Changan Dajie, die midden door de stad Oost-West loopt, langs Tienanmen, heeft in elk van de beide richtingen zes banen, en toch kom ik met de taxi in een opstopping terecht. Veertig jaar geleden, toen deze avenue ook al bijna zo breed was, reed ik hier vaak als enige auto; stond het verkeerslicht op rood, dan zette de agent die mij aan zag komen, het gauw op groen. Met Victor eet ik deze laatste avond in een heel goed Cantonees restaurant.
Donderdag 2 juni vertrek uit China. Het KLM-vliegtuig vertrekt om 10.35 uit Beijing en komt om 14.40 op Schiphol aan. Op het vliegveld heb ik voor het vertrek een cursus Interactive Chinese op CD-Roms gekocht, daar ga ik straks een beetje mee oefenen.