Reis naar Kalmukkië
Carl Barkman
In 1998 kreeg ik een uitnodiging van de VPRO voor een reisje naar Kalmukkië. De journalist Hans Olink, met wie ik al spoedig bevriend raakte – we hadden veel interesses gemeen – had mijn roman Asaray gelezen en mij geïnterviewd. Later belde hij op: “Heb je zin om met mij op kosten van de VPRO naar Kalmukkië te gaan? Je hebt de geschiedenis van dat volk vanuit China bestudeerd, maar hebt nooit kunnen zien hoe zij die in Rusland zijn achtergebleven, er nu voorstaan. We maken er dan een radioprogramma van.” Het leek mij fantastisch en ik zei natuurlijk meteen ja.
Op 6 september vlogen we naar Moskou, en de volgende dag stapten Hans en ik in de trein naar Wolgograd (het vroegere Stalingrad), waar we een dag later aankwamen en door een ambtenaar van het ministerie van cultuur van het republiekje Kalmukkië werden afgehaald. Met zijn dienstauto reden we door de lege steppe naar de hoofdstad Elista. Inderdaad, zoals mijn goede vriendin Deliash Balakaeva schreef: “Hoewel tweemaal zo groot als Nederland, is het naar Russische begrippen een kleine republiek. Het monotone landschap - steppen met enkele heuvels - past goed bij het Kalmukse geloof, het Tibetaanse boeddhisme: een lege ruimte waar je alleen met je gedachten kunt zijn.”
Onderweg naar Elista bezoeken we een pasgebouwde lamatempel, waar we met de boeddhistische priester praten. Hij is opgeleid en als lama gewijd in Dharmasala in India, waar de Dalai Lama in ballingschap verblijft. De uitoefening van hun religie is in de Sovjet-periode en tijdens hun verbanning naar Siberië ernstig in de verdrukking gekomen: alle tempels en heilige boeken en beelden werden vernietigd en de priesters uitgeroeid.
Er is dan ook een groot tekort aan lama’s, en China wil graag helpen dat op te heffen door jonge Kalmukken in Beijing (Peking) of bij hun Torgoet-landgenoten in Xinjiang (China) een opleiding te laten volgen. Om politieke redenen ziet Beijing liever niet dat het prestige en de invloed van de Dalai Lama wordt vergroot, maar zoals ook uit het geval van deze priester blijkt, wenden de Kalmukken zich liever tot hun geestelijke leider, die ook al tweemaal hun land heeft bezocht, dan tot China.
Mijn eerste bezoek in Elista geldt de nationale bibliotheek (genoemd naar de Kalmukse held Amur-Sanan), waar ik op hun verzoek met enige schroom mijn semi-historische roman Asaray overhandig, waarvan ze de Engelse versie al hebben gelezen en die ze in het Russisch willen vertalen. Ik relativeer het geschiedkundig belang en de literaire kwaliteit van het boek, maar het is natuurlijk plezierig te horen dat zij er veel meer in zien dan ikzelf. Je moet hier overigens wel Russisch kennen, anders ben je verloren. Zelfs met Kalmuks zou je het nog moeilijk hebben, want velen verstaan die taal niet meer.
Van Emma Gabunsjtsjina, Minister voor de Bescherming van het Milieu, krijgen we een uitvoerige uiteenzetting over het afschuwelijke vraagstuk van de verwoestijning in haar land. Nu is er al zeshonderd duizend hectare van de uiterst vruchtbare “zwarte aarde” met zand bedekt, en de woestijn rukt op met 50 km. per jaar, zodat zij over een jaar of tien de hoofdstad Elista kan bereiken.
Oorzaken voor deze ontwikkeling zijn, naast de zeer schaarse regenval, vooral (1) de overbegrazing door verkeerde schapen en (2) de stijging van de Kaspische zeespiegel. Het eerste is te wijten aan de krankzinnige maatregelen die tijdens het Sovjetbewind zijn genomen. De traditionele methoden van de Kalmukken (die zelf werden gedeporteerd) werden door de bureaucraten in Moskou overboord gegooid en bergschapen werden uit de Kaukasus geïmporteerd, die met hun scherpe hoeven de weidegronden vernielden; bovendien werd het aantal schapen, terwille van een kortstondige winst (“to overfulfill the plan”!), zo sterk uitgebreid, dat de overbegrazing rampzalige gevolgen had. Wat de tweede oorzaak betreft: door de stijging van de Kaspische zeespiegel neemt de verzilting van de bovenlaag van de Kalmukse steppe in ernstige mate toe, hetgeen zeer nadelige gevolgen heeft voor de vegetatie en aan de verwoestijning bijdraagt. Het United Nations Environment Programme (UNEP) tracht hier hulp te bieden en ook door Nederland is kleinschalige steun verleend, maar dit alles is, naar ook buitenlandse waarnemers getuigen, helaas nog volstrekt onvoldoende.
Een energieke en vrolijke Minister voor Cultuur en Religieuze Zaken, Nikolai Dzjambulovitsj Sandjiev, staat ons, waar hij kan, bij en legt alle contacten die wij maar wensen. Hij ziet eruit als een soort Djengis Khan, met een forse snor, een rusteloze bevelhebber die snel resultaten wil zien. Maar ik trek er ook veel alleen op uit en praat met alle mogelijke mensen, Kalmukken en Russen, op de markt, op straat, in een café of restaurant. De twee bevolkingsgroepen leven vreedzaam samen. Deze Oirat- Kalmukken zijn een beminnelijk, tolerant en opgewekt volk, dat merkwaardigerwijs een redelijk tevreden indruk maakt ondanks de uiterst moeilijke economische situatie waarin het verkeert. Dat laatste geldt ook voor Rusland zelf, maar hier is de armoede nog nijpender.
Onder het Sovjet-bewind was het gebruik van de Kalmukse taal op school verboden en hier in de stad kennen de meeste mensen alleen nog maar Russisch en heel weinig Kalmuks. Nu wordt door de regering alles in het werk gesteld om de eigen taal weer te doen herleven.
Op een aantal scholen wordt weer Kalmuks gedoceerd en op enkele speciale scholen (“pro-gymnasia”) worden alle vakken in die taal gegeven.
We worden er met de ceremoniële thee ontvangen en krijgen van alles te zien. Ik vraag een jongen: “Denk je nu eerst in het Kalmuks of in het Russisch?” In het Russisch, zegt hij, maar hij kan het dan wel meteen in het Kalmuks opschrijven. Een meisje zegt, dat zij nu eerst in het Kalmuks denkt en het dan vertaalt in het Russisch. Het is roerend te zien met hoeveel aandacht, ernst en eerbied dit onderwijs wordt gegeven en gevolgd, alsof men er zich van bewust is dat zich hier iets van historische betekenis voltrekt. Bij gebrek aan voldoende leerkrachten komen ’s middags de grootmoeders naar de school, waar zij de kinderen in een typisch Kalmukse ruimte, niet in banken maar op de grond zittend, de veelal verloren gegane oude gebruiken, liedjes en legenden bijbrengen, allemaal zaken die de meeste vaders en moeders niet meer goed kennen. Op het Ministerie van Onderwijs wordt ons dit beleid nader toegelicht.
Indrukwekkend en aangrijpend is het Museum van Lokale Geschiedenis en Folklore, waar duidelijk te zien is hoe de Kalmukken in de loop der laatste twee, drie eeuwen hun vrije nomadenbestaan stap voor stap hebben verloren. Een huivering gaat door je heen bij de aanblik van het originele Decreet van het Presidium van de Opperste Sovjet van 27 december 1943. In dit ijzige document wordt, na de beschuldiging van collaboratie met de vijand, bevolen dat “alle Kalmukken, die op het grondgebied van de Kalmukse autonome socialistische sovjet-republiek wonen, naar andere gebieden van de U.S.S.R. moeten worden overgebracht, en de Kalmukse ASSR (autonome republiek) moet worden afgeschaft.” Met de uitvoering van dit decreet wordt de NKVD (de latere KGB) belast.
De dichter David Kugultinov schreef:
Een onrechtvaard’ge, wilde woede Onderdrukte ons in die tijd. Ons licht ging uit En zelfs het woord ‘Kalmukken’ Durfde men niet meer uit te spreken.
En verder:
Toch verloor ’k mijn geweten niet uit angst, ’k Vergat ook niet mijn eigen moedertaal, Onder het mom van Burjat of Kazak Verborg ’k mij niet… Ik was en ben Kalmuk!
Ik bezoek de dichter in zijn grote, comfortabele huis, dat hem kennelijk door de president ter beschikking is gesteld. In de tuin staan beelden, door beeldhouwers uit allerlei landen vervaardigd. In de grote salon, waar wij zitten en zijn vrouw ons van drank en hapjes voorziet, bevinden zich allerlei kunstvoorwerpen en gelegenheidsgeschenken, niet alle van goede smaak getuigend, en er hangt een enorm propagandistisch schilderij van Kugultinov met President Iljoemzjinov en de beeldhouwer Neïzvestnyj. De dichter is een man die grote rust uitstraalt, een goed luisteraar, die je aandachtig aankijkt met zijn doordringende en toch gevoelige, grijsgroene ogen. We hebben een goed gesprek; hij vertelt op mijn verzoek iets over zijn leven en werk, en ik krijg gedichten en zijn autobiografie mee.
Ook hij werd gedeporteerd omdat hij Kalmuk was, al diende hij van het begin der Tweede Wereldoorlog tot mei 1944 als officier in het Rode Leger en was hij lid van de communistische partij en een bekend literator. Maar dat was niet alles, want in april 1945 werd hij gearresteerd vanwege zijn gedichten en verdediging van het Kalmukse volk. Tot september 1956 bracht hij in een strafkamp door, waarna hij werd gerehabiliteerd en allerlei privileges ontving. Hij is nu een soort culturele paus en, naar ik vernam, een nogal dominante persoonlijkheid die misschien weleens misbruik maakt van zijn positie.
Tijdens een bezoek aan de Kalmukse universiteit word ik geconfronteerd met een tiental professoren, allen specialisten op diverse terreinen van de Oirat-Kalmukse cultuur, die deze buitenlander, geïnteresseerd in hun geschiedenis, graag willen ontmoeten. We discussiëren twee uur lang in het Russisch, want de vertaalster brengt er niet veel van terecht. Boeiend, maar wel vermoeiend.
Tenslotte werd nog een van mijn laatste wensen vervuld: er werd een ontmoeting gearrangeerd met drie Torgoeten die uit China hierheen waren gekomen. Zij spraken geen Russisch en ik geen Oirat-Kalmuks, dus moesten we het met Chinees doen. Een was kenner der Oirat literatuur, een ander oefende de Tibetaanse geneeskunst uit en de derde, Namdzjil, was musicus. Hij speelde op zijn tweesnarige “viool” (ma-tou-qin ofwel paardenhoofdluit) melodieuze wijzen, zoals ‘Torgoet Land” en “Rennende Paarden”. Zij hadden het heel moeilijk gehad in China tijdens de zgn. culturele revolutie, maar nu ging het hun beter. Met de Kalmukken in Elista spraken zij vrijwel dezelfde taal. Hun taal bevatte veel Chinese leenwoorden, het Kalmuks veel Russische. Ook was hun taal zachter dan het harde, ruige Kalmuks; het verschil lijkt op dat tussen Vlaams en Noord-Nederlands.
Er is enige, nog schaarse, culturele uitwisseling tot stand gekomen tussen de “Kalmukken” (Torgoeten) in Xinjiang en die in de Russische Federatie. Ook met verwante, Mongoolse volken, zoals de Burjaten en de inwoners van de Republiek Mongolië worden contacten gelegd.
Als het Kalmukse volk zijn economische rampen kan overleven (en het heeft er al zovele overleefd), zal het, zo mag men hopen, langzaam maar zeker zijn culturele identiteit en zelfvertrouwen terugvinden.
Na een week, op 13 september, werden we weer naar Wolgograd gereden, maar wie schetst onze verbijstering, toen de gehele, voor ons gereserveerde vierpersoons-coupé door twee Russen in beslag was genomen en tot in elk hoekje gevuld met grote koffers en paketten, die een sterke visgeur verspreidden. We konden niet zitten, laat staan slapen, en voor onze bagage was evenmin plaats. Ze hadden tickets voor onze coupé! Ik riep de provodnitsa (conductrice), die de kaartjes bekeek en zei, dat ze hier niets aan kon doen. Daarop liet ik de stationschef komen en maakte de nodige stampij, als gevolg waarvan de beide indringers naar een andere wagon werden verwezen. Met het raam een tijdje open, raakten we de ergste vislucht kwijt.We hadden een rustige nacht. Na aankomst in Moskou vervoegden zich twee ongeruste Russische dames bij ons. “Waar zijn onze mannen?” “Eén wagon verder. En ze hebben veel vis bij zich.” Ze straalden.