Peking–Moskou
Carl Barkman
De telefoon ging. “Een rode Austin staat morgenmiddag voor uw kantoor in Queen’s Road op u te wachten,” zei een zeer beschaafde Engelse stem. Ik vond het wel gek om dit ook eens mee te maken: men had mij ingehuurd als een soort kleine James Bond. De auto en mijn begeleider waren stipt op tijd. Hij noemde zijn naam, maar ik wist dat het zijn naam niet was. Wij waren in Hong Kong, waar ik bijna vier jaar als consul met politieke zaken belast was geweest, en het was april 1955. Halverwege de berg (de Peak), op mid-level, gingen we een appartement binnen, waar een filmprojector en een groot scherm stonden opgesteld. Hier kreeg ik een uitvoerige briefing van Mr. X ter voorbereiding van mijn reis met de Transsiberische van Peking naar Moskou. Vóór de oorlog was van deze verbinding veel gebruik gemaakt, maar door de oorlog, burgeroorlog en communisme was dat vrijwel onmogelijk geworden. Er was toen slechts één geval bekend van een westerling die dit traject onlangs had bereisd, maar hij had weinig te zien en te horen gekregen. Men hoopte dat ik meer succes zou hebben, ook omdat ik Chinees en Russisch las en redelijk sprak.
Nu behoort een reis met de Transsiberische voor alle soorten toeristen, waaronder vele jonge backpackers tot de mogelijkheden, maar de politieke situatie is dan ook geheel veranderd. Toen was het nog een avontuur. Mr. X was een minzame, verzorgde veertiger. Gladgestreken, lichtblond haar, rustige grijze ogen, maar zo helemaal de gemiddelde, onopvallende Engelsman, dat het leek of hij alles wat hem van anderen kon onderscheiden, weggesoigneerd had. Enkele uren na onze ontmoeting kon ik mij hem slechts met moeite voor de geest halen.
Zelf zag ik mij niet als een geslaagde geheim agent, maar toen Den Haag mij vroeg of ik bereid was een rapport op te stellen voor een ‘bevriende dienst’, had ik daartegen geen bezwaar. Het rapport zou uiteraard een ietwat ander karakter hebben dan het politieke reisverslag dat ik voor mijn eigen ministerie zou maken.
Op dit adres van de Britse MI-6 draaide Mr. X filmpjes van treinen en van diverse typen van Sovjet militaire vliegtuigen, ik kreeg een aantal nuttige tips, en hij gaf mij een aantal vragen mee, plus ... een vulpen met onzichtbare inkt. Mijn idee om deze route te volgen was oorspronkelijk ingegeven door de wens nu eens niet weer uit Azië naar Nederland te vliegen. Pure reislust in feite, en ook de wens deze verbinding tussen de twee grootste communistische landen, die voor China een life line kon worden genoemd, te leren kennen.
Op 3 mei 1955 vertrok ik per trein uit Hong Kong naar het grensstation Lowu en vandaar verder naar Canton, waar ik een dag moest overblijven voor ik per vliegtuig door kon reizen naar Peking. Het was er even warm als in Hong Kong, maar wat een verschil: de handel leek hier vrijwel stil te liggen en er was zelfs minder bedrijvigheid dan in Shanghai. Het was hier nog helemaal een ouderwetse Chinese stad, waar de tijd stil was blijven staan. Deze zuiderlingen schenen ook minder enthousiast te zijn voor de opbouw van het nieuwe China dan in het noorden; zij maakten eerder een apathische en geresigneerde indruk. Tijdens een wandeling door de voormalige buitenlandse wijk, het eilandje Shameen, klonk uit een groot gebouw revolutionaire muziek. Er kwam een stel “kaders” in blauwe Mao-pakken uit, die geen Cantonees met elkaar spraken maar een ander dialect, dat klonk als Hunanees (de provincie van Mao Zedong). In een theehuis vertelde de eigenaar, een broodmagere man op leeftijd met een smal sikje en felle kraaloogjes, mij op bittere toon dat vroeger de buitenlanders hier de Cantonezen hadden overheerst, maar dat zij nu vervangen waren door de Hunanezen.
Een oude Dakota van de Chinese Volksluchtvaartmaatschappij bracht mij na ruim zeven uur vliegen (er werd geland in Wuchang om bij te tanken en voor het middagmaal) naar Peking, waar ik door onze Zaakgelastigde gastvrij werd ontvangen.
Onder het spelen van het lied “Moskva-Pekin” vertrok mijn trein op 8 mei uit de Chinese hoofdstad. Op het perron namen vele Russische passagiers op emotionele wijze afscheid van vrienden en familie. Het was een eigenaardig gevoel met deze trein een reis van negen dagen te gaan maken door dit reusachtige gebied van twee aaneengesloten communistische landen, beide met een ons vreemde cultuur. Communistisch zijn ze eigenlijk (nog) niet, dat pretenderen hun leiders ook niet. Ze noemen zich “socialistisch”, op basis van het marxisme-leninisme, waaraan in China nog Mao’s gedachtengoed is toegevoegd.
Treinen hebben voor veel mensen iets romantisch en appelleren aan hun zin voor avontuur, en ik vorm daarop geen uitzondering. Terwijl buiten het droge Noord-Chinese landschap aan ons voorbijtrok, vroeg ik mij vol spanning af, wat ik op deze reis zou beleven en liet ik mijn verbeelding de vrije loop. Ik had veel treinreizen gemaakt, ook in China, en een van de dingen die mij het meest hadden geboeid, was het contact met de mensen. Nu wachtte een geheel nieuwe wereld mij. Weliswaar was ik eerder in de Sovjet Unie geweest, maar ik was benieuwd te zien wat er veranderd was sedert de dood van Stalin twee jaar geleden. Ook hoopte ik hier een indruk te krijgen van de relaties tussen de twee grote landen, wier vorm van “socialisme” nogal wat verschillen vertoonde. Daar kwam nog bij, dat ik een geheime opdracht had meegekregen, die een zeker risico inhield.. Zou mijn vulpen met onzichtbare inkt een probleem kunnen vormen? Dat leek heel onwaarschijnlijk zolang het niet op zou vallen dat er niets zichtbaars op papier kwam te staan wanneer ik schreef. Ik nam mijn agenda die vol stond met alle afscheidslunches, diners en feestjes in Hong Kong en besloot daar tussendoor mijn observaties te noteren.
Maar eerst maakte ik kennis met mijn alleraardigste Poolse reisgenoot, die mij vertelde dat hij spoorwegingenieur was en op uitnodiging van de Chinese regering een verkenningsreis langs de Chinese spoorwegen had gemaakt. Zijn twee collega’s zaten in de coupé naast de onze. Zij bleken alle drie anti-communistisch en sterk anti-Russisch te zijn; mijn reisgenoot was bovendien een vroom katholiek en liet mij vol trots een foto van zijn dochter zien, die zojuist tot Carmelieter non was gewijd. Tijdens de negen dagen (de route liep toen nog niet via Ulan Bator, maar door Mandsjoerije) die we samen in dezelfde coupé zaten leerde ik hem vrij goed kennen.
Gedurende het traject door China was ik op vertrouwd terrein, ik had geen problemen met het vriendelijke en correcte treinpersoneel en de Chinese maaltijden in het restauratierijtuig waren voortreffelijk. Deze trein heet in het Russisch kuriersky (sneltrein), maar volgens onze begrippen was het een boemeltrein. Gemiddeld reed hij 45 á 50 km. per uur en nooit sneller dan 60 km. Later, na het passeren van de Sovjetgrens, stopte hij bovendien in de meest onwaarschijnlijke dorpjes, waar hij gewoonlijk 20 of 30 minuten bleef staan. Vele Russische passagiers maakten dan in pijama, hun vacantiekleding, een wandeling op het perron. Het merendeel der reizigers bestond uit Russen en Oost-Europeanen. Er was ook een Chinees kunstensemble aan boord, waaronder een orkest, acteurs en danseressen. Zij reisden in de oncomfortabele “harde” wagons met uitzondering van de twee meest belangrijke danseressen, de orkestleider en enkele acteurs. We zagen hen weinig, zij hielden zich op de achtergrond. De trein bestond uit een locomotief, een bagagewagen, een postwagen, een harde en een zachte (eerste klasse) wagon, een restauratierijtuig en daarna nog een harde en twee zachte wagons. Van de vijf passagiersrijtuigen bestond alleen mijn wagon (de laatste) uit coupé’s voor twee personen, d.i. een capaciteit van 18 personen; de andere wagons ongeveer 40 passagiers. In Moekden kwam er een zachte wagon uit Pyongyang (Noord-Korea) bij.
Het was wel aardig de reacties van mijn Poolse medereizigers te horen op hun bezoek van twee maanden aan China. De Chinese vorm van communisme leek hun nog zo gek niet, het was eigenlijk meer een vorm van nationalisme. De Chinezen waren veel praktischer dan andere communisten, minder doctrinair. In de Sovjet-Unie en in Oost-Europa wilde men veel te snel de maatschappij veranderen, waardoor grote verliezen waren geleden, op economisch en ook op ander terein. In China had men deze fout vermeden en was men uitgegaan van de bestaande maatschappij om deze vervolgens langzaam-aan te veranderen1.
Zij waren bezig een rapport over de Chinese spoorwegen te schrijven en raakten in de war door de vele moeilijke Chinese plaatsnamen. Ik kon hun hierbij helpen aan de hand van mijn Chinese atlas en in ruil daarvoor vertelden ze mij wat ze allemaal gezien hadden. Behalve een aantal specifieke gegevens, van belang voor mijn rapport, gaven zij hun oordeel over de Chinese wijze van werken, die veel efficiënter en nauwkeuriger was dan die van de Russen. Hun was natuurlijk het enorme gebruik van mankracht opgevallen, doch ook de efficiency die hiermee werd bereikt. Zo had mijn metgezel gezien hoe een goederentrein met zout werd geladen. De koelies liepen in een fantastisch tempo en ritme, achter elkaar, vaak zingend of neuriënd, met hun manden de loopplanken van de wagon op en af. Het laden geschiedde even snel als met de best functionerende transporteerbaan; de gehele zouttrein was in veertig minuten geladen. Mijn zegsman sprak lachend over het “mandentijdperk” waarin China verkeerde. De Chinezen verklaarden het grote gebruik van mankracht uit het feit dat zij nog onvoldoende industrie bezaten, bovendien waren zij bang voor werkloosheid. Zo waren zij tegen het gebruik van pedicabs, maar lieten deze bestaan om mensen aan het werk te houden.
Toen de trein in Harbin stopte, bleek het station versierd en waren er opschriften aangebracht ter ere van de voorbijtrekkende sovjetrussische militairen die hun bases in Port Arthur en Dairen moesten verlaten op grond van de Chinees-Russische overeenkomst, die de Sovjet-Unie onlangs met grote tegenzin had ondertekend. Deze repatriëring zou, zo zei men, de hele maand mei doorgaan. In Anda zag ik zulk een trein met Russische militairen, die daar even de benen konden strekken; ze hielden er een wedloop met plaatselijke Chinezen onder begeleiding van marsmuziek, door een Chinees orkest voortgebracht. Op elk station in Noordoost China (Mandsjoerije) zijn de plaatsnamen in het Russisch en Chinees aangebracht, in Hailar en Manzhouli ook in het Mongools.
Manzhouli was het Chinese grensstation. Hier kwamen twee Chinese gezondheidsinspecteurs vragen hoe wij het maakten, gevolgd door een officier met twee soldaten van de grensbewakingstroepen en een ambtenaar in donkerblauw uniform, die onze paspoorten in ontvangst namen en naar onze deviezen en bagage informeerden. De bagage werd niet geïnspecteerd. We zouden hier zeker een uur blijven. Zou ik het stadje in mogen? Achter een groepje Russen aan, liep ik zonder moeilijkheden het station uit. Tegen de Chinese soldaat, die op wacht stond bij de luchtbrug, zei ik dat ik alleen maar wat wilde sanbu, wandelen. Maar boven op die luchtbrug had ik een prachtig uitzicht op de vele goederentreinen met petroleum en benzine, landbouwmachines, vrachtauto’s enz., die beneden gerangeerd stonden en waarop de namen van herkomst en bestemming vermeld stonden. Indachtig aan mijn geheime opdracht nam ik een aantal foto’s, maar voelde mij daarbij niet op mijn gemak, om niet te zeggen: bang voor ontdekking. Maar er gebeurde niets, niemand had blijkbaar iets gezien, en ik liep rustig het stadje in, blij met deze geslaagde actie. De opschriften die ik had gezien noteerde ik met mijn onzichtbare inkt. Wat aan deze grens gebeurde was namelijk, naar mij was gezegd, van uitzonderlijk groot interesse voor mijn opdrachtgevers. Manzhouli was een grauwe, armoedig-uitziende stad, die meer Russisch leek dan Chinees door de vele houten huizen in Russische stijl; niet zo verwonderlijk, want de Chinese Oosterspoorweg in Mandsjoerije was een creatie van de Russen en tot voor kort geheel in hun handen.
De trein reed heel langzaam verder naar het Sovjet grensstation Otpor, maar hield eerst nog enkele minuten stil aan de eigenlijke grens, een brede, kale strook, aan beide zijden afgezet door prikkeldraad en bewaakt door Sovjet grenswachten. Na aankomst in Otpor kwam een Russin in een wit schort en met witte hoofddoek ons een thermometer geven, maar zij schrok toen ik hem in de mond wilde nemen; hij was blijkbaar niet schoon genoeg en moest onder de arm worden geplaatst. Het zeer ruime stationsgebouw maakte een imposante indruk na het armoedige stationnetje van Manzhouli. Wel rook je hier weer die speciale, weeë geur van ongewassen Russen, goedkope zeep en makhorka (Russische tabak). Terwijl de trein op een zijspoor reed, waar de wagons door elektrische kranen werden opgetakeld en de assen werden verbreed voor het bredere Russische spoor, haalde ik bij een zeer behulpzame Intourist de roebels af, die de Ambassade uit Moskou had geremitteerd en at ik in het restaurant een typisch Russisch maal, zoals borsjtsj en pelmeni (een soort ravioli) en natuurlijk wodka. Dit kende ik nog allemaal van de tijd die ik in Moskou doorbracht, in 1950–51. Nieuw was, dat de Sovjet-Unie wat meer bourgeois leek te zijn geworden, zoals ik kon constateren toen we weer in de trein zaten. De radio speelde heel veel gloedvolle romances, liefdesliedjes, en zwoele zigeunerliederen, die vroeger verboden waren als zijnde decadent en burgerlijk. We reden hier door Oost-Siberië en luisterden naar radio Khabarovsk, daarna het radio-station van Chita en later radio Ulan Ude, dat de Russische aankondigingen door een korte vertaling in het Mongools liet volgen.
In Chita, hoofdstad van de Buriat-Mongoolse republiek, bleven we weer lang stilstaan. Op het perron heen en weer wandelend, zag ik voor een krantenkiosk twee Mongoolse vrouwen in kleurige kledij staan praten en ik nam een foto. Dat had ik beter niet kunnen doen. Er stond een groepje ongeschoren, zo te zien lanterfantende arbeiders langs de kant. Een van hen kwam op mij af en zei dat fotograferen verboden was; ik moest met hem meekomen naar het bureau van de stationschef. Op mijn vraag wat hem het recht af dit van mij te eisen, liet hij een groezelig politie-document zien; hij was duidelijk geen gewone politie-agent, maar een KGB-agent in burger. Bij de chef aangekomen, die niet onvriendelijk leek, eiste deze agent dat ik fototoestel en film zou afgeven, wat ik natuurlijk weigerde. Hij was kennelijk de baas, de stationschef kon er geen woord tussen krijgen. Na veel argumenten heen en weer verlangde de man dat ik dan in ieder geval de film moest inleveren. Ook dat weigerde ik, totdat ik de trein hoorde fluiten en mij bewust werd dat er maar twee per week waren en ik dreigde hier te moeten blijven. Ik bood aan het toestel op een kier te openen zodat de gewraakte foto’s (van twee vrouwen in nationale klederdracht!) gewist zouden worden. Dit werd aanvaard, maar de man wist toch nog wat aan de film te trekken, zodat – naar mij later bleek – de belangwekkende foto’s van het grensstation in China verdwenen waren. Missie mislukt! Ik had ook nooit verwacht dat ik ooit een James Bond zou kunnen worden. En bourgeois of niet, de Sovjet-Unie was nog steeds een politiestaat.
Deze reis bevestigde de indruk dat Siberië een enorm gebied was, uiterst spaarzaam bevolkt en bebouwd; later, na Novosibirsk, werd dat anders. In de dorpen en steden veel houten huizen en ongeplaveide straten, vaak modderpoelen. Hier en daar zag je opeens modern-uitziende fabrieken: grote uitersten in dit au fond primitieve land. Het landschap was dag na dag saai: uitgestrekte velden, vooral eindeloze berkenbossen, dennebossen, een rivier, een paar hutjes. Toen kwam het prachtigste uitzicht van de hele reis: het adembenemende Baikalmeer, het diepste meer van de wereld, dat een vijfde van ’s werelds zoetwater heet te bevatten, met op de achtergrond schitterende, besneeuwde bergen.
In het restauratierijtuig was het eten vrij slecht, zodat je al gauw naar de wodka of champagne greep. Russen zijn op reis, zo had ik vroeger ervaren, veel mededeelzamer dan in de hoofdstad, en dat bleek ook nu het geval te zijn. Of het nu officieren waren of ingenieurs of andere specialisten, die in China, Mongolië of Noord-Korea hadden gewerkt, allen spraken zij heel open over hun ervaringen, maar dan moest je natuurlijk wel met elk apart praten. Zij hadden zonder uitzondering veel waardering voor de intelligentie, werklust en discipline van de Chinezen. Maar zij waren ook bevreesd voor de ontwikkeling van een sterk China. “In Azië hebben wij helemaal geen invloed meer,” zei een van hen,”onze plaats is daar door China ingenomen.” Verschillende zegslieden spraken zelfs van een “geel gevaar”, dat hun land bedreigde, en vroegen zich af waarom West en Oost, d.w.z. de Sovjet-Unie, West-Europa en de Verenigde Staten, niet tot een overeenkomst konden komen met behoud van ieders standpunt. Over hun eigen regering waren zij soms kritisch, zoals over de plannen van Nikita Chroesjtsjov om de “maagdelijke” gebieden op grote schaal met maïs (koekoeroeza) te beplanten, ze noemden hem dan ook Nikita Koekoeroeza. En iemand vertelde het verhaal van de man, die deze Sovjet leider in het openbaar een stommeling had genoemd en was veroordeeld tot tien jaar en drie dagen cel. Op de vraag waarom zo’n vreemd vonnis was uitgesproken, luidde het antwoord: “Heel eenvoudig. Drie dagen voor het beledigen van het staatshoofd en tien jaar voor het onthullen van een staatsgeheim.”
In het restauratierijtuig kwam de Pool op mij af: “Ik raad u aan meteen naar uw coupé terug te gaan. De provodnik (conducteur), die natuurlijk voor de KGB werkt, kwam daar binnen en had belangstelling voor uw fototoestel. Ik vertrouw het niet.” En inderdaad, de sluiter van mijn fototoestel was onherstelbaar beschadigd. De provodnik wist gelukkig niet dat ik in mijn koffer nog een reserve toestel had, dat ik toen angstvallig bij mij heb gehouden.
Op de vele stationnetjes waar de trein stopte stonden boerenvrouwen, die een paar armzalige aardappelen en twee of drie eieren te koop aanboden. Siberië was vanouds de grote boterproducent van Rusland, maar toen ik zo’n vrouwtje vroeg of zij ook boter had, was het antwoord: “Nee, sinds Nieuwjaar niet.” “Vóór Nieuwjaar dus wel?” “Nee, daarvoor ook niet.” Ik legde dit raadsel voor aan mijn Poolse metgezel, die het begreep:”Ze krijgen voor Nieuwjaar een klein rantsoen toegewezen om een cake te bakken. Alle boter gaat naar Moskou en soms naar de export.” Later bleek ons dat ook in de steden in Siberië geen boter te krijgen was. Een schoenpoetser in Krasnojarsk zei: “U is gelukkig, U gaat naar Moskou!” Op mijn opmerking dat Siberië toch ook een heerlijk land was, antwoordde hij: “Ach wat, er is hier niets te krijgen, geen fruit, geen groenten, geen wittebrood en geen boter.”
De “boter” op de trein was een slecht soort margarine en het eten was eentonig en van niet zeer goede kwaliteit. Wat een verschil met China! Ik vroeg mij af wat onze Chinese reisgenoten wel moesten denken van dit socialistische paradijs, waarvan zij zoveel hadden gehoord. De Chinese leuze “Het heden van de Sovjet-Unie is ons morgen!” kreeg hier een wrange klank. De mensen die we op de stations zagen, waren onbeschrijflijk armoedig gekleed. Ik zag een vuile, ongeschoren Rus, die ’s morgens vroeg al volkomen dronken was, op een der Chinezen toestappen om hem de hand te schudden. Hij walmde hem het tovarisjtsj in zijn gezicht; de Chinees bleef beleefd. Er was op deze reis vrij veel vrachtverkeer richting China te zien. Overdag passeerden wij gemiddeld minstens om de twee uur een lange goederentrein (het nachtelijk verkeer onttrok zich aan mijn aandacht), op sommige dagen een of meer treinen per uur. Zeer vele daarvan waren petroleumtreinen (tankwagons), verder veel landbouwmachines, stalen balken, turbines en andere industriële equipment, vrachtauto’s en autobussen. Toen ik mijn Poolse medereiziger, die enkele maanden eerder de heenreis naar China had gemaakt, vroeg of naar zijn indruk de Russen veel materieel aan China leverden, antwoordde hij bevestigend: “Ja, inderdaad, de Russen doen heel goede zaken.” Wel was hij van mening dat de capaciteit van deze spoorweg lang niet ten volle uitgebuit werd, want anders zouden we wel elk half uur een trein passeren. In West-Siberië zag ik veel meer industrie dan verder oostelijk. Vooral Novosibirsk (“het Chicago van de Sovjet-Unie”) maakte de indruk van een groot industriecentrum. In Moskou werd ik getroffen door de grotere vrijheid en betere levensomstandigheden. In het Bolshoi Theater, waar ik de prachtige opera Boris Godunov zag, waren de dames aanzienlijk beter gekleed en zagen ze er ook veel aantrekkelijker uit dan in Stalins tijd, toen ik in twee jaar slechts één mooie Russische vrouw had gezien. Aandacht voor het uiterlijk en een beetje make-up doen blijkbaar wonderen. Via Kiev, waar buitenlanders vroeger niet mochten komen, en Boedapest keerde ik in Nederland terug. Op het ministerie van buitenlandse zaken schreef ik het eerste van mijn twee reisverslagen. De mensen van de Nederlandse geheime dienst kenden de formule van de onzichtbare inkt, die de Britten mij hadden gegeven, niet en konden mijn aantekeningen dus niet lezen. Ze zaten er verslagen bij en ik kon mijn lachen haast niet houden. Om ze te troosten, zei ik dat er helemaal niets interessants in stond, maar dat hielp niet. Toch was dat waar: de foto’s van de treinen waren uitgewist, ik had geen enkel militair vliegtuig gezien, en hier en daar slechts een paar technische aantekeningen gemaakt (zoals de aantallen gepasseerde treinen); het enige interessante was misschien nog wat de Polen mij, aan de hand van de Chinese atlas, over China hadden verteld. Het had naar mijn mening allemaal niet veel om het lijf. De agenda werd naar Londen gestuurd en kwam na enige tijd in leesbare vorm terug, zodat ik de rest kon schrijven. Tot mijn verbazing bleken de heren in Londen en Den Haag bijzonder tevreden met mijn armzalige verslag; ze waren blijkbaar niet veel gewend.
Toen ik over mijn politieke indrukken mondeling verslag uitbracht, o.a. bij het hoofd van het Bureau Oost-Europa, bleek deze niet te geloven dat er tussen de twee communistische landen meningsverschillen bestonden, dat was tegenstrijdig met het marxisme-leninisme (zijn specialiteit); integendeel, het was een monolithisch blok. Ik had al veel eerder belangrijke verschillen en twistpunten tussen China en Rusland gerapporteerd en sprak hem tegen, maar hij was onwrikbaar. “En die verhalen over het gele gevaar en de noodzaak voor de U.S.S.R. om met het Westen tot een overeenkomst te komen, zijn ongeloofwaardig. Dat verhaal stond ook in het boek van Starlinger, dat ik zojuist in een memo heb afgekraakt.” Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Wie was die Starlinger, die Grenzen der Sowjetmacht had geschreven? Het bleek een dokter uit Königsberg te zijn, die in een Sovjet concentratiekamp was terechtgekomen, waar ook enkele vooraanstaande, in ongenade gevallen communisten verbleven. Die hadden hetzelfde gezegd als mijn kolonels en ingenieurs. Starlinger had daar waarschijnlijk te veel waarde aan gehecht, maar het was wel belangwekkend dat zulke gedachten hier en daar in de Sovjet-Unie leefden, ook al behoefde men daaraan nog geen politieke conclusies te verbinden.
Er was iemand die dat wel deed, en niet de eerste de beste: de Duitse bondskanselier Adenauer. Ik vernam dit pas een paar jaar later, toen ik bij onze vertegenwoordiging bij de NAVO in Parijs werkte. Een Duitse collega vertelde mij dat Starlinger’s boek grote indruk op Adenauer had gemaakt en een van de redenen was geweest die hem tot zijn reis naar Moskou had doen besluiten. Zijn hoop dat Moskou nu eerder tot een deal bereid zou zijn, was echter, zoals bekend, niet in vervulling gegaan. Dezelfde collega deelde mij mee dat Adenauer de aandacht van De Gaulle op het bewuste boek had gevestigd, die een aantal relevante passages had laten vertalen. Deze hadden de Generaal, naar ik van een medewerker van het Elysée vernam, mede geïnspireerd tot zijn leuze “L’Europe jusqu’ à l’Oural” tijdens zijn bezoek aan Oost-Europa. Maar het was nog te vroeg om van de Sovjet-Unie een ander beleid te verwachten. Ook na de openlijke breuk tussen China en de Sovjet-Unie ging er nog geruime tijd voorbij voordat, in 1973, de Amerikanen (Nixon en Kissinger) de “Chinese kaart” konden spelen.
1) Die indruk kregen de Polen nog in 1955, drie jaar voor de vreselijke Grote Sprong en elf jaar voor het begin van de nog veel afschuwelijker Culturele Revolutie. Van langzaam-aan was geen sprake meer.