Tussen Europa en Azië
Reisverhalen
Een maand in het nieuwe China
Reizen in Rusland en Kalmukkië
Reis naar Kalmukkië
De Nederlanders in Nagasaki
Peking–Moskou
Een reis in de Sovjet-Unie
Een reis in Binnen-Mongolië
Een reis langs de Zijderoute
Autobiografische verhalen
Prinses Nirgidma
Papoea’s in New York
Hond in China
Dood in Peking
Intermezzo in Aken
Het condoom
Korte verhalen (fictie)
Eindpunt (novelle)
Voettocht in China
Serafim
Gevangen in Seoul
Vader
Leendert
Een hartstocht
L'Air du Temps
Bagatellen
Luns – De Gaulle
Maleier
Massage
Duikboten
Bungalow
Diplomaat in onderbroek
Nederlands fabrikaat
Lipstick
Zwanger
Onwel
Chinese ambassadeur
Dichter-bedelaar
Pokken in China
Freules
Londen
Meet your Maker
Zoek in verhalen

Dood in Peking

Carl Barkman

Er werd op de deur van mijn werkkamer geklopt en de oude poortwachter Lao Wang, zijn ogen donkerdroevig, zijn dunne hangsnor licht trillend, kondigde plechtig de familieleden van de overleden chauffeur aan. Zes lange gestalten, in witte rouwgewaden gekleed, traden binnen, wierpen zich op de grond en sloegen met doffe dreunen hun voorhoofden tegen de parketvloer.

Ik schrok. Zo iets had ik nog nooit meegemaakt. Ik was nog geen dertig jaar oud en werd als een Chinese keizer begroet! Dat kon niet, daar was iets mis. Al spoedig bleek dat dit extreme eerbetoon bedoeld was om een belangrijk verzoek kracht bij te zetten: een schadevergoeding voor het overlijden van hun vader en broer, en bovendien betaling van de in China altijd aanzienlijke begrafeniskosten, in totaal een bedrag van vele miljoenen yüan (zelfs bij de heersende inflatie een reusachtig bedrag). De heer zaakgelastigde had immers, zo werd voorzichtig, maar op niet mis te verstane wijze aangeduid, de zieke ambassadechauffeur Lao He naar een westers ziekenhuis verwezen, als gevolg waarvan hij was overleden.

De chauffeur was inderdaad twee weken tevoren bij mij gekomen met een enorm, angstwekkend gezwel op zijn hoofd. Hij had toen mijn raad om naar het ziekenhuis te gaan niet gevolgd en had de hulp ingeroepen van een Chinese wonderdokter, die er met speeksel een rood papiertje met een geluksteken op had bevestigd en hem de een of andere kruidenthee had voorgeschreven.

Twaalf dagen later meldde de chauffeur zich weer op kantoor. Het gezwel was nog groter geworden en de kleine, gewoonlijk zo kwieke man zag er meer dood dan levend uit. Ik wist niet wat ik zag. Lao He was mij dierbaar, hij reed uitstekend, had veel gevoel voor humor en was van nature opgeruimd. We begrepen elkaar altijd zonder veel woorden, en wanneer Lao He me aankeek nadat hij een opdracht had gekregen, was 't soms wel of hij me een heel lichte knipoog van verstandhouding gaf. Het stond voor mij vast dat hij door de beste arts moest worden behandeld zolang er nog een kans op redding was. Zelf had de arme man, zo leek het, alle hoop verloren, want hij liet zich nu zonder veel moeite overreden om zijn lot in handen te geven van zo'n in zijn ogen griezelige buitenlandse dokter in het Franse hospitaal, op korte afstand van de ambassade aan Legation Street gelegen.

Enkele uren later belde de befaamde Dr. Bussière, die aan het eind van de Mandsjoe-dynastie nog de oppermachtige Keizerinweduwe had behandeld, mij op: het was te laat, zei hij, de operatie had helaas geen redding meer kunnen brengen. Dat had ik al min of meer verwacht, maar 't was toch een nare schok. Lao He was zo'n bijzonder aardige man; als de tumor tijdig was behandeld, had hij misschien nog vele jaren kunnen leven.

De onderhandelingen met de nabestaanden namen geruime tijd in beslag. Hoeveel medelijden ik ook met hen had, hun eisen gingen mijn middelen ver te boven, en van rijkswege was geen enkele financiële bijdrage te verwachten. Uiteindelijk aanvaardden zij dankbaar mijn aanbod om de aanschaf te bekostigen van een fraaie doodkist, die geheel in overeenstemming zou zijn met de waardigheid van deze bekwame en door al zijn opeenvolgende meesters hoog gewaardeerde automobielbestuurder. De al te voldane en enigszins vileine grijns van de oudste van hen, wiens gezicht mij toch al niet aanstond, gaf mij het onaangename gevoel dat ik met veel minder had kunnen volstaan. In onderhandelingen met Chinezen, zegt men wel, "you can't win", en dat klopt dikwijls. Achteruit lopend en diep buigend verliet het gezelschap de werkkamer van de Nederlandse zaakgelastigde.

Deze kamer bevond zich in het fraaie oude Gezantshuis, een kopie, op kleinere schaal, van een vleugel van Kasteel Middachten. In de jaren 1946-50 deed het dienst als het Peking- kantoor van de Nederlandse ambassade die in Nanking (Nanjing) was gevestigd.

Gezantshuis

De entrée van de ommuurde compound, waar Lao Wang de wacht hield, werd gevormd door een poort die weer een replica was van een oud-Hollandse poort te Point-de-Galle in Sri Lanka. Binnen de muren bevonden zich nog enkele andere huizen in oud-Hollandse stijl, in één waarvan ik met mijn gezin woonde, terwijl een ander werd bewoond door een Russische émigré, die met het onderhoud van de gebouwen was belast, en diens gezin.

De lommerrijke tuin gaf zelfs in de hete zomer enige koelte. De lucht van Peking was verrukkelijk: transparant, licht en droog. Alleen in het voorjaar werd zij gedurende korte tijd verduisterd door de zandstormen die van de Gobiwoestijn overwaaiden, en in juni door de zomerregens. 's Ochtends werden de bewoners van de ambassadecompound gewekt door het gekras van de talrijke zwarte kraaien die in de oude platanen zetelden, maar afgezien daarvan was het een oase van rust. Hier was, evenals in de vele paleizen en tempels in en rondom de stad, het historische Peking nog voelbaar. De secretaris-tolken, waaronder de later vermaarde sinoloog Prof. Duyvendak, en hun Chinese klerken bogen zich hier vroeger, in hun zijden gewaden met lange wijde mouwen, over historische documenten of diplomatieke nota's en penseelden met vaste hand de antwoorden in fraaie, gecompliceerde schrifttekens op ragfijn rijstpapier. 's Avonds gloeiden de rode paleislantaarns in de tuin en op het bordes, koetsen reden aan met gasten, die werden opgewacht door rijzige, statige bedienden in jasjes van brocaat.

Achter in de tuin bevonden zich de graven van de beide hondjes van een vroegere Gezant en van twee kraanvogels, die door een gezantschapssecretaris van een reis door Mongolië waren meegebracht. Hij was daarheen gereisd om paarden te kopen en te jagen. Op de steppe trof hij twee kraanvogels aan, waarvan er één vleugellam was; haar metgezel, die wel kon vliegen, was trouw bij haar gebleven. Niet voor niets werd in China de kraanvogel als symbool van huwelijkstrouw gezien. Het had de jonge diplomaat ontroerd, en hij nam de vogels, die er sterk vermagerd uitzagen, mee naar huis om ze goed te kunnen verzorgen. In Peking hechtten zij zich zo aan hem dat ze hem overal op zijn wandelingen door de stad volgden; ouderen herinnerden zich nog dit curieuze schouwspel van die lange, magere man en zijn beide statige kraanvogels.

Het Corps Diplomatique was in 1928 en daarna steeds onwillig geweest de republikeinse regering naar de nieuwe hoofdstad Nanking te volgen, maar de opmars der Japanse troepen had aan het geriefelijk verblijf der diplomaten in de roemruchte oude keizerstad een eind gemaakt. Men was met de regering meegegaan naar Nanking, Chungking (Chongqing) en wederom Nanking ("zuidelijke hoofdstad"). De voormalige ambassade- en legatiegebouwen in Peking (nu Pei-p’ing – “noordelijke vrede’- geheten) werden thans bewoond en beheerd door consuls of, zoals in het geval van Nederland, door een ambassadesecretaris. Tot het ressort van deze functionaris behoorden geheel Noord-China, Mandsjoerije en Binnen-Mongolië, zij het dat een deel van dit gebied ontoegankelijk was geworden door de burgeroorlog. Voor een jonge ambtenaar als mijzelf, die de hele bezettingstijd in Nederland had doorgebracht, was het natuurlijk een heerlijke ervaring en uitdaging om hier gedurende een half jaar de scepter te mogen zwaaien.

Met mijn vrouw en soms met de emigré-Russische opzichter van de Nederlandse gebouwen maakte ik vele tochtjes in de ambassadejeep. We misten de brave Lao He, de chauffeur die zo ongelukkig aan zijn einde was gekomen. Zijn opvolger was minder bekwaam en alert. Bij een van die tochten gebeurde het dat ik op het laatste ogenblik midden op de weg een omgevallen bordje zag liggen met het Chinese schriftteken voor 'landmijn' erop. Ik liet de chauffeur onmiddellijk stoppen. Deze had niets gezien en het had dus weinig gescheeld of we waren de lucht in gevlogen.

Dit waren nog maar onbetekenende incidenten. De echte burgeroorlog speelde zich ver van Peking af. Bijna alle Nederlanders in mijn ressort waren rooms-katholieke missionarissen en nonnen die uit het binnenland hierheen waren gevlucht. En hoe boeiend het verblijf in Peking in die periode kort na de oorlog voor ons ook was, de Chinese bevolking had het materieel heel moeilijk en verkeerde bovendien, als gevolg van die burgeroorlog, in grote onzekerheid over wat de toekomst zou brengen. Voor sommigen was het nu: "wachten op de barbaren", bij gebreke van een alternatief; misschien, dachten velen, waren de communisten de enigen die China nog uit het moeras konden halen.

De oude keizerstad reflecteerde in zekeren zin deze onzekere en melancholieke stemming. Hier in Peking, waar men overal tekens en littekens zag van een eeuwenoude geschiedenis, hadden de goudgeel gekleurde daken en donkerrode muren van de keizerlijke paleizen in de Verboden Stad vale tinten aangenomen en brokkelden af. Ook de azuur en gouden Tempel des Hemels, de Confuciustempel en zovele andere gebouwen hadden dit lot ondergaan. Alles rotte weg, alles verging, en juist hier, waar China's grootse verleden nog zo sterk aanwezig was, stemde dat bedroefd.

* * * *

De chauffeur was niet de enige dode waarmee mijn vrouw en ik tijdens ons eerste verblijf in Peking te maken kregen. Er stond ons nog een luguber incident te wachten.

Midden in de nacht werden we gewekt door de kinderamah Miss Yang, die opgewonden en met angst in de ogen kwam vertellen dat de eerste bediende (de Number One Boy) dood was. Er heerste al een tijdlang een onderhuidse, sinistere spanning tussen de bedienden. Het was in China gebruikelijk dat men een eerste bediende aanstelde, die vervolgens de anderen uitkoos en introduceerde. Ze hoorden dan bij elkaar, er heerste harmonie, en de Number One was verantwoordelijk voor het hele stel, voor hun goede gedrag en ook voor de eerlijke verdeling van de "squeeze", d.w.z. de commissie die door hen op aankopen voor hun werkgever werd bedongen.

Dat was hier misgegaan. Wij hadden de bedienden van onze voorgangers geërfd, maar hun Number One had een andere baan gekregen en daardoor hadden we voor hem een opvolger van buiten af moeten aanstellen. Hij heette Lao Chang, een beschaafde, zachtaardige man, die eerlijk en bekwaam leek, maar er al gauw moeite mee had de anderen leiding te geven. Zij accepteerden hem kennelijk niet als hun meerdere en beschouwden hem als een indringer. Hierdoor was de onderlinge verhouding merkbaar gespannen geworden, vooral tussen de eerste en de tweede bediende. Daarbij kwam nog, dat mijn vrouw en ik de kinderamah, die niet eens een Noord-Chinese was maar uit Hunan stamde, van onze vorige standplaats Nanking hadden meegenomen. Nóg een vreemd element dus in het huishouden.

De manier waarop Miss Yang het bericht van het sterfgeval bracht, had iets onheilspellends. Ze wilde niets uitleggen, weigerde te zeggen wat er gebeurd was en zei alleen op verontwaardigde toon: "Lao Hu [de Number Two] zegt dat het kolendampvergiftiging is, maar ..." En toen klemde zij haar lippen op elkaar.

Haastig schoot ik een paar kledingstukken aan en meteen ging ik naar de bediendenverblijven achter het hoofdgebouw. Het was een heldere herfstnacht maar toen ik buiten kwam, schoof er juist een grote zwarte wolk voor de maan. 't Was koud en ik huiverde. Toen ik het kamertje van Lao Chang binnenstapte, zag ik hem op zijn hoge bed liggen, wit als een lijk (wat hij misschien ook was). De kachel brandde zacht en een raam stond open. Ik voelde zijn pols en hart, die niet meer klopten. De nummer 2, Lao Hu, stond erbij en zei heel zelfverzekerd: "Kolendampvergiftiging." Er speelde een lichtspottende glimlach om zijn lippen. Wat had dit alles te betekenen? Op de vraag hoe hij dit had ontdekt, haalde de tweede bediende de schouders op. Teneinde geen tijd te verliezen belde ik meteen het Duitse ziekenhuis op, waar de dienstdoende arts, ene Dr. Li, beloofde onmiddellijk te komen.

Samen bezochten wij de dode. Nadat Lao Hu zijn privé diagnose, zonder enige nadere toelichting, tegenover Dr. Li had herhaald, stelde deze een summier onderzoek in, waarna hij op een briefje schreef: "doodsoorzaak: kolendampvergiftiging". Ik vroeg hem hoe dat mogelijk was, gezien het hoge bed waarop hij lag (was kolendamp niet zwaarder dan lucht?), het open raam (het rook ook helemaal niet naar kolendamp), en het witte (in plaats van paarsrode) gezicht van de dode. Dr. Li haalde zijn schouders op. Hij keek bezorgd, maar verklaarde na enig nadenken nog eens dat dit echt de doodsoorzaak was. Ik had het onaangename gevoel dat de arme Lao Chang geen natuurlijke dood was gestorven en dat Lao Hu er meer van wist. Maar ik beschikte over geen enkel bewijs en zou dat ook wel nooit krijgen. Zouden we Lao Hu ontslaan, dan moesten we een geheel nieuw stel bedienden aannemen voor de betrekkelijk korte tijd dat we nog in Peking zouden blijven. Met tegenzin besloot ik dus de zaak maar zo te laten.

Mijn vrouw en ik sliepen slecht die nacht. Wij voelden ons in dit huis opeens niet meer thuis. Ook de volgende dag hing er een griezelige, spookachtige sfeer. Ik kreeg bezoek van een delegatie van kantoorpersoneel en bedienden. Zij zagen er gespannen uit, en hun vergeefse poging om mij met de gebruikelijke glimlach te begroeten, versterkte de indruk dat het een ernstige zaak betrof. Dringend verzochten ze mij de lijkkist met Lao Chang niet door de hoofdpoort naar buiten te laten gaan, want dan zouden boze geesten daardoor naar binnen kunnen komen. De ellende voor ons allen was dan niet te overzien. Op mijn vraag hoe zij zich dan de begrafenis hadden voorgesteld, kreeg ik te horen dat er in de zijmuur van de compound vroeger een deur was geweest die dichtgemetseld was en voor dit doel gemakkelijk opengebroken kon worden. Aldus geschiedde.

Opgelucht concludeerden wij dat hiermee dat nare hoofdstuk was afgesloten. We vergisten ons. Op een diner bij mijn Britse collega, zag ik tot mijn verbazing dat de handen van de rustige, uitermate professionele bediende begonnen te trillen toen hij mij de etensschaal aanreikte. Ik keek hem even aan en wendde mij terstond af: zijn altijd vriendelijke gezicht was vertrokken van een mengeling van panische angst en afschuw. Ik observeerde hem, toen hij mijn vrouw bediende en daar speelde het zelfde tafereel zich af. Vreemd, wij hadden altijd voortreffelijke relaties met Chinezen gehad. Op weg naar huis bespraken wij het voorval en Irene was er zeker van dat het kwam door de droevige gebeurtenis die bij ons had plaatsgevonden. Zij had ongetwijfeld gelijk. Nog weken lang was het voor mijn vrouw en mij duidelijk merkbaar dat er bij de Chinezen, vooral bij de bedienden van collega's, aanzienlijke terughoudendheid en schroom ten aanzien van onze persoon heersten. Op de verschillende diplomatieke diners werden wij met grote angstvalligheid bediend, alsof we een besmettelijke ziekte hadden. De spanning die door de noodlottige gebeurtenissen was veroorzaakt bleef nog lang hangen. Binnen een periode van enkele maanden waren immers twee leden van ons personeel doodgegaan. Waren er boze geesten bij ons aan het werk? Waren wijzelf door demonen bezeten? Het was voor de Chinezen een griezelige zaak en op zijn minst een slecht omen.