Tussen Europa en Azië
Reisverhalen
Een maand in het nieuwe China
Reizen in Rusland en Kalmukkië
Reis naar Kalmukkië
De Nederlanders in Nagasaki
Peking–Moskou
Een reis in de Sovjet-Unie
Een reis in Binnen-Mongolië
Een reis langs de Zijderoute
Autobiografische verhalen
Prinses Nirgidma
Papoea’s in New York
Hond in China
Dood in Peking
Intermezzo in Aken
Het condoom
Korte verhalen (fictie)
Eindpunt (novelle)
Voettocht in China
Serafim
Gevangen in Seoul
Vader
Leendert
Een hartstocht
L'Air du Temps
Bagatellen
Luns – De Gaulle
Maleier
Massage
Duikboten
Bungalow
Diplomaat in onderbroek
Nederlands fabrikaat
Lipstick
Zwanger
Onwel
Chinese ambassadeur
Dichter-bedelaar
Pokken in China
Freules
Londen
Meet your Maker
Zoek in verhalen

Vader

Carl Barkman

We horen de klik van het voordeurslot en ik voel niet alleen mijzelf verstijven, maar zie dezelfde reactie bij moeder en mijn broer Erik. Zware stappen in de gang, een jas wordt opgehangen, de kamerdeur gaat open en vader schuift naar binnen, het hoofd een beetje opzij alsof hij niemand wil zien, zijn gezicht op onweer. Zonder een woord zakt hij in zijn stoel en verschuilt hij zich achter de krant. Wanneer hij zo is, en dat is steeds vaker het geval, gaat er iets dreigends uit van die zwijgende man, van dat harde gezicht, en tegelijk iets zieligs. Het brengt mij steeds weer in verwarring. Hij kan zo aardig zijn en dan bewonder ik zijn zelfbewuste, mannelijke optreden, zijn charme, de interessante dingen die hij vertelt. Wanneer hij zijn hand om mijn schouder legt en met mij praat alsof ik een volwassene ben (en ik ben nog maar twaalf), betrap ik mij erop, dat ik van hem houd en altijd zo met hem door het leven zou willen gaan. O, waarom kan dat niet, waarom duren die momenten zo kort en worden ze steeds zeldzamer? Wanneer hij is zoals nu, ben ik bang voor zijn gewelduitbarstingen, bang voor moeder en Erik. Want hij heeft het meestal op hen gemunt en laat mij met rust.

Wanneer vader zo’n vreselijke periode doormaakt, en die kan weken of maanden duren, gaat er vrijwel geen dag voorbij zonder dat hij hatelijke aanmerkingen op moeder maakt en met haar ruziet. Soms slaat hij haar, maar dan richt zij zich in haar volle lengte op en kijkt hem met vlammende ogen aan, waarop hij zich terugtrekt. Ook zijn er perioden tijdens welke hij stil en met niets ziende ogen langs ons heen staart. Moeder is een hoogstaande, ontwikkelde vrouw en hij, met zijn lagere opleiding en vrij bescheiden baan als administratief ambtenaar van deze kleine gemeente in de Achterhoek, kan het, denk ik, niet verkroppen dat zij intelligenter is en meer weet dan hij, ook al doet zij al het mogelijke om daarvan niets te laten blijken.

In plaats van zelf meer te lezen en te studeren, zoekt hij zijn ontplooiing op ander terrein: deze thuis zo stille man kan buitengewoon geestig en onderhoudend zijn in gezelschap van anderen, een geboren acteur. Hij ondergaat dan als ’t ware, zoals Erik het uitdrukt, een totale persoonsverwisseling. Wanneer mijn ouders bezoek hebben, is het verbijsterend om te zien hoe vader zich opeens vriendelijk, aardig en belangstellend kan voordoen, en daarna ons weer humeurig en nijdig bejegent. Als lid van een toneelvereniging en actief in een bridge- en een tennisclub, zoekt hij overigens zijn vermaak meest buitenshuis. Hij is sportief, er gaat mannelijke kracht van hem uit en hij is altijd met smaak gekleed. Mijn broer zegt dat vrouwen vallen voor dat knappe gezicht en die blik, waarin iets melancholieks ligt, alsof hij een of ander verborgen leed met zich meedraagt. Erik en ik ergeren ons steeds wanneer hij lang voor de spiegel staat, zichzelf en zijn fraaie pak en das bewonderend. “Allemaal van moeders geld,” fluisterde Erik mij eens toe. Dat hij vaak weg is, vinden wij jongens meestal alleen maar prettig, maar sinds enige tijd is er iets ernstigers aan de hand: uit de ruzies met mijn moeder maak ik op dat hij een vaste vriendin heeft. Soms komt hij dagen en nachten niet thuis. Ik merk dat dit voor moeder, die ondanks alles van hem schijnt te houden, ondraaglijk is.

Mijn broer zit aan tafel steeds rechts van vader, vlak naast hem. Hij wilde verder af gaan zitten, maar dat werd hem niet toegestaan. Het is duidelijk dat vader al jarenlang, om voor mij geheel onbegrijpelijke redenen, een grondige hekel aan Erik heeft. Op de meest onverwachte momenten en zonder enige echte aanleiding, kan hij hem keiharde oorvijgen geven, zó hard dat Erik bijna van zijn stoel valt. Vader heeft gespierde armen en harde handen. Ik krimp dan in elkaar van ellende en kan niet begrijpen waarom hij zo wreed is jegens Erik. Dan voel ik mij schuldig, dat hij het altijd moet ontgelden en ik nooit zwaar word gestraft. Eriks gedrag is voorbeeldig, maar soms denk ik wel eens dat hij onbewust vader juist extra irriteert, wanneer hij bij alle ongerechtvaardigde verwijten en klappen onverstoorbaar blijft. Een heel enkele keer wordt Erik zo woedend dat hij “lelijke rotzak” of iets dergelijks roept en de kamer uitrent, en het merkwaardige is, dat dit Vader schijnt te kalmeren. Vader zoekt vaak een aanleiding om hem te pesten of te kleineren. Wanneer hij aan tafel een onderwerp aansnijdt waar Erik veel meer van weet, en iets doms beweert, verschijnt er op Eriks gezicht alleen een scheef glimlachje. Vader interpreteert dat meteen als spot, wordt razend en slaat er op los.

Moeder heeft vader eens verweten dat hij Erik met die klappen ernstig hersenletsel kan berokkenen, maar toen sloeg hij er nog harder op los, zodat zij nu maar zwijgt, ook al is het niet om aan te zien. Eén keer, toen Erik bijna helemaal in elkaar werd geslagen, is zij huilend de kamer uitgelopen. Ik ging met hem naar zijn zolderkamer, waar hij even op bed ging liggen. Hij was vreselijk toegetakeld: een blauw oog, een bult op het voorhoofd en twee pijnlijke ribben, gekneusd of gebroken. Hij wilde niet praten en lag stil naar het plafond te staren. Ik zette een muziekje op, maar hij maakte een afwerend gebaar. Ook toen klaagde hij niet, maar twee weken later vertelde hij me wel dat hij nog steeds aan zware hoofdpijnen leed. Zelf ben ik tegen die constante spanning steeds minder bestand. Wanneer vader thuiskomt met dat strakke, onheilspellende gezicht en ook later, wanneer we aan tafel gaan en de druk het ondraaglijkst is, krimpt mijn hart ineen en trillen mijn handen. Erik en ik noemen hem nu “de Bruut”.

Vader is een ondoorgrondelijke man, ik kan geen hoogte van hem krijgen. In de Paasvakantie heeft hij Erik en mij meegenomen op een fietstocht van vijf dagen, door de Achterhoek, Twente, Drente en de Veluwe. Hij was bijzonder onderhoudend, een heel andere man, en ik moet bekennen dat hij mijn hart weer helemaal veroverd had. Zelfs Erik genoot van de tocht, al hield hij zich iets meer afzijdig. We logeerden in jeugdherbergen en een keer bij vrienden in Kootwijk. Het was een erg hete dag en we hadden een lange trap achter de rug. Wat smaakte toen dat ijskoude water uit die diepe bron bij onze vrienden verrukkelijk. Moeder was erg blij, toen we thuis kwamen, dat de fietstocht een succes was geweest. Een week of twee heerste er harmonie in huis en gedroeg vader zich normaal, maar daarna ging het weer mis.

Erik is veertien, nog maar twee jaar ouder dan ik, maar in mijn ogen al bijna volwassen. Hij bezit een soort wijsheid die je alleen bij grote mensen ziet. Bovendien is hij uitzonderlijk intelligent en krijgt hij op het lyceum, zonder er hard voor te hoeven werken, schitterende cijfers. Daarbij is hij ook nog geestig en bijna altijd goed gehumeurd. In plaats van trots op zijn oudste zoon te zijn, reageert Vader zelfs geprikkeld wanneer Erik met zo’n fraai rapport thuiskomt. Moeder haalt dan iets lekkers in huis om het te vieren, maar hij vindt altijd wel iets om te bekritiseren (“die 6 voor tekenen is schandelijk!”).

Toen zijn klas die zomer een schoolreisje naar Parijs zou maken, verheugde Erik zich daar geweldig op. Hij had er allerlei voorbereidingen voor getroffen, maar op het laatste moment belde vader de Rector op om het af te zeggen, onder het motto dat hij Erik “te jong” vond! Ik was verbijsterd en Erik moet wild van woede geweest zijn, maar hij liet daar vrijwel niets van merken.

Met zijn knappe, klassieke gezicht en koele, lichtblauwe ogen lijkt hij altijd onverstoorbaar, en ik benijd hem daarom, maar sinds kort weet ik dat hij van binnen verteerd wordt door woede en haat. Toen ik iets in zijn bureau zocht, vond ik een los blaadje dat hij kennelijk uit een dagboek had gescheurd en misschien wilde vernietigen. Tot mijn verbijstering las ik:

27 mei. Mijn hoofd staat in brand, niet alleen van de pesterijen en de klappen die de Bruut mij geeft, maar van machteloze razernij. Wat moet ik doen? Zo kan het niet langer. Ook voor moeder niet. Hij moet weg! Of ik moet weg.

Wat was Erik van plan? Ik kan het hem niet vragen, want hij mag niet te weten komen dat ik, al was het dan per ongeluk, in zijn geheime papieren heb gesnuffeld. Het is ondenkbaar dat hij — als hij dat al kon — vader uit de weg zou ruimen, dat past helemaal niet in Eriks karakter. En als hij zelf wegging (waarheen trouwens?), zou dat voor moeder niets oplossen. Zij zou er alleen nog een groot verdriet bij krijgen.

Erik is mijn grote vriend, die ik mateloos bewonder. Vaak fietsen we samen de stad uit, elk met zijn eigen lees- en schoolboeken, en gaan we ergens in een weiland liggen praten, lezen of leren. Hij heeft altijd veel tijd voor mij, want hij is niet het type dat er een grote vriendenkring op na houdt: één trouwe schoolvriend, met wie hij al vanaf de lagere school veel optrekt, en zijn jongere broer zijn voor hem genoeg, zegt hij. Over vader en de moeilijkheden thuis praten we bijna nooit.

De wens die hij in zijn dagboek opschreef is spoediger in vervulling gegaan dan ik had durven hopen. Vader heeft ons verlaten en is met zijn vriendin gaan samenwonen. Er is een loodzware last van ons afgevallen. Nu merken we pas goed in wat voor spanning, in wat voor concentratiekamp, we hebben geleefd. Moeder loopt door het huis te zingen. Zij had ook in die moeilijke tijd haar ingeboren opgewektheid en sterk gevoel voor humor niet helemaal verloren, maar nu komt ze helemaal los. Ze heeft een kleine auto gekocht, waarmee we tochtjes maken in de Achterhoek en langs de IJssel. Nu en dan gaan we met zijn drieën naar een concert of toneelstuk in Arnhem, en ’s avonds doen we vaak spelletjes.

Zo zijn er inmiddels sinds vaders vertrek drie gelukkige, zorgeloze jaren voorbijgegaan — ik zit in de derde en Erik in de hoogste klas — en opeens is de nachtmerrie teruggekomen. Het was een vreselijke schok: de Bruut (het woord vader kunnen we nauwelijks meer over onze lippen krijgen) is weer bij ons in huis! Hij doet nu poeslief tegen ons, maar we vertrouwen hem voor geen cent. Blijkbaar heeft hij zich berouwvol en deemoedig bij Moeder gemeld en zij, die nooit van hem heeft willen scheiden omdat voor haar het huwelijk een sacrament is, heeft als goede Christin hem weer geaccepteerd. Het is onbegrijpelijk, maar het is gebeurd. In het begin, wanneer we met zijn vieren in moeders auto ergens heen gingen, reed zij en zat hij heel mak naast haar, maar na een week ging “vader” doodleuk achter het stuur zitten en gedroeg zich alsof hij weer de baas was. Al gauw werd de situatie thuis gespannen, vooral tussen hem en mijn broer. Hij kan het weer niet laten allerlei hatelijke opmerkingen te maken en denigrerend te spreken over “zogenaamd knappe koppen die waardeloos zijn in de praktijk van het leven”. Ik merk dat moeder er in stilte onder lijdt. Mij maakt het weer zenuwachtig en onzeker, en ik kan me niet goed op mijn werk concentreren.

Gelukkig lijkt het Erik minder te deren. Niet alleen is hij nu ouder en zal de Bruut het niet meer wagen hem om de oren te slaan, maar hij staat nu ook veel sterker door zijn filosofische inslag en kennis. Hij leest ontzettend veel en wordt sterk beïnvloed door denkers die voor mij vrij onbegrijpelijk zijn, zoals Karl Jaspers en Jean-Paul Sartre. Soms probeert hij me uit te leggen wat die verschillende vormen van existentialisme betekenen, maar dan schud ik mijn hoofd en geef het al gauw op. Zo groeien we toch een beetje uit elkaar, al is onze vriendschap nog heel hecht. Onlangs is er trouwens nog een ander element bijgekomen dat hem iets meer van mij verwijdert, maar hem ook minder kwetsbaar maakt voor de pesterijen van de Bruut: hij is smoorverliefd!

Sylvia ziet er allerliefst uit en ik begrijp best dat hij voor haar gevallen is. Ze is op het eerste gezicht een levend cliché: lang, slank, blond en charmant, maar er is meer. Je wordt al gauw voor haar gewonnen door haar vrolijke, spontane natuur en de ongeveinsde belangstelling die ze voor je toont. Zij danst fantastisch goed, ze is behaagziek, houdt van uitgaan en draagt graag blitse kleren en sieraden. Ze is anderhalf jaar ouder dan Erik. Voor een denker als Erik lijkt zij wat oppervlakkig, maar misschien vullen ze elkaar juist goed aan. Toch begin ik haar langzamerhand ervan te verdenken dat ze een spelletje met hem speelt, bijvoorbeeld door op het laatste ogenblik een afspraak af te zeggen, te proberen hem jaloers te maken met andere, meestal oudere vriendjes en meer van dat soort trucs. Wanneer zij bij ons komt, besteedt vader altijd veel aandacht aan haar, alsof hij haar op subtiele wijze het hof maakt, en ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat zij zich daardoor gevleid voelt. Zou zij echt niet onverschillig zijn voor de avances van deze oudere, ervaren en in haar ogen vast wel aantrekkelijke man? Erik lijkt niets van dat alles te merken. Hij is er van overtuigd dat zij altijd te goeder trouw is, en is zo door liefde verblind, denk ik, dat hij haar niet door heeft.

Maar nu is er een bom gebarsten. De Bruut heeft nota bene Sylvia uitgenodigd om met hem in Arnhem uit eten en dansen te gaan, en zij heeft het aangenomen! Het snijdt Erik door de ziel, nooit heb ik hem zo verdrietig en verslagen gezien, maar zijn passie voor Sylvia is zo groot dat hij haar ondanks alles niet op kan geven. Toen zij daarna nog een keer met de Bruut uitging, is Erik zo razend geworden, dat ze een vreselijke scène hebben gehad die ik in mijn kamertje kon horen. Een paar weken lang hebben ze elkaar gemeden, maar daarna is Erik weer door haar sexy uitstraling – en waarschijnlijk ook door haar tranen, want ze is een goede actrice – ingepalmd. Het is een krankzinnige, ongezonde situatie.

We leven thuis weer als in een cabine onder hoogspanning. ’s Avonds de klik van het voordeurslot, stappen in de gang, en meteen verstenen we allemaal, de kamerdeur gaat open en “vader” schuift naar binnen, net als vroeger, het hoofd schuin opzij, zonder te groeten, en verschuilt zich achter de krant. Aan tafel ook weer die ondraaglijke, gedrukte atmosfeer, alleen worden er geen klappen meer uitgedeeld. Moeder diep bedroefd, zingt nooit meer. Erik zit nu verder van de Bruut af en de afkeer van die man is op zijn gezicht af te lezen. Waar moet dit alles toe leiden?

Het antwoord op die vraag kwam enkele maanden later. Erik stormde mijn kamer binnen: “Ze is zwanger! Van die rotzak, van de Bruut! Ze heeft het me zelf verteld.” Hij zonk neer in een stoel en voor het eerst zag ik tranen in zijn ogen. Ik was verbijsterd:

“Hoe is dat in Godsnaam mogelijk? Hoe heeft die meid het met hem kunnen doen?”

“In Godsnaam?” riep Erik uit. “God? Jij bedoelt het goed, maar ik walg van dat woord. Voor de meest afschuwelijke dingen wordt die niet-bestaande god als smoes gebruikt.. Alsof mensen geen vrije wil hebben en het niet allemaal hun eigen schuld is. Wat een ellendelingen, die Bruut en Sylvia! Die rotmeid heeft me al die tijd voor de gek gehouden. Terwijl ze met mij aanpapte, is ze de Bruut in het geheim blijven ontmoeten! En hij: dat noemt zich vader! Ik zou ze kunnen vermoorden. Wat een slet, verdomme, hoe kón ze!”

Allemachtig, wat pakte Erik uit. Hij was niet te stuiten, hij was buiten zichzelf. Logisch. Wat ik ook zei, en dat was niet veel, hij was natuurlijk ontroostbaar. Ik moest naar school en Erik bleef thuis, hij had die middag een uur vrij. Moeder was die dag naar haar zuster in Utrecht en hij bleef dus alleen achter. Ik hoopte dat de Bruut niet vroeger dan normaal — zoals soms wel gebeurde — thuis zou komen, want ik was bang voor de gevolgen. Maar ik was eerder terug. Toen ik mijn schooltas in mijn kamer gedeponeerd had, riep ik Erik, maar kreeg geen gehoor. Ik ging de trap op naar de zolderverdieping, waar hij een grote studeerkamer heeft. Wat ik zag, was zo afschuwelijk dat ik het nauwelijks onder woorden kan brengen. Aan een balk hing mijn broer, met uitpuilende ogen en de tong uit zijn mond. Erik was dood!

Ik bleef eerst stokstijf staan en rende toen de trap af. Er spookte van alles door mijn hoofd en ik wist niet wat ik moest doen, tot ik bedacht dat ik maar het beste onze huisarts kon bellen. Die was gelukkig thuis en kwam meteen. Een aardige, vertrouwde, oudere man die mij naar mijn kamer stuurde en zei dat hij alles zou regelen. Ik volgde zijn raad.

Als van een grote afstand hoor ik nu de geluiden van politie en ambulance. Ik zit aan mijn bureau, mijn hoofd in de handen gesteund. De Bruut, die Erik slaat en tergt, zijn meisje verleidt… En dan dat beeld van mijn geliefde broer zoals hij daar hing. Dit is alles zo verschrikkelijk, ik kan zelfs niet huilen, mijn ogen branden maar blijven droog.