Een hartstocht
Carl Barkman
't Geluk lag binnen ons bereik, Was zó nabij. (Poesjkin)
Waarom schrijf ik dit alles op? Misschien is het omdat ik mijn herinneringen wil herwaarderen. Door de afstand in de tijd en ook doordat hij na meer dan dertig jaar in mijn leven is teruggekomen, kan ik misschien onze verhouding van toen helderder zien. Of is dat een illusie en is het zelfs gevaarlijk mijn diepste gevoelens uit die tijd weer op te roepen en op papier bloot te leggen? Zou het mij opnieuw ongelukkig kunnen maken?
We leerden elkaar in Londen kennen. Ik werkte als secretaresse voor hem op het hoofdkantoor van een grote multinational, waar Rob een der managers was, en we zagen elkaar dagelijks. Het waren zijn uitstraling, zijn charme en lichtvoetige humor, de tinteling in zijn blauwe ogen die mij zo aantrokken. Ogen, die overigens ook hard en streng konden zijn: “mannelijk” noemde ik ze dan. Het was een aantrekkingskracht die me al spoedig hopeloos verliefd maakte. Hij was getrouwd en twaalf jaar ouder dan ik.
In Mansfield Gardens had ik kamers gevonden bij een alleenstaande, oudere dame. Zij was een nors type maar liet mij helemaal vrij. In deze prachtige hoofdstad van het Britse Rijk had ik mij meteen gelukkig moeten voelen - althans dat was wat ik had verwacht - maar de grote, luidruchtige stad en al die imposante gebouwen drukten me in het begin neer. Ik heb mijn hele jeugd in Indië doorgebracht en geniet het meest van de ongerepte natuur. De ruime Londense parken boden weliswaar wat groen en frisse lucht, maar ze waren volkomen kunstmatig en onnatuurlijk. Ook de Engelsen maakten eerst nog een stijve en vormelijke indruk. Al die mannetjes in driedelige donkerblauwe streepjespakken met een club- of regimentsdas, een bolhoed en een opgerolde paraplu, op weg naar hun kantoor in Whitehall!
Op mijn werk had ik het, toen ik er pas begon, niet zo prettig, maar dat veranderde totaal toen ik op de marketing afdeling voor Rob Nijhuis kwam te werken. Hij kwam altijd vrolijk op kantoor, een Engels of Frans liedje zingend, en toonde veel waardering voor mijn werk.
"Met jouw bekende bescheidenheid zul je het wel weer ontkennen, Kitty, maar ik heb echt nog nooit zo'n razendsnelle, foutloos werkende medewerkster gehad", beweerde hij.
Langzamerhand begon ik van Londen te houden en van de prachtige uitstapjes die je in de omgeving kon maken. Af en toe nam Rob me mee uit lunchen in een van die vele sfeervolle of althans goed eten serverende restaurants en pubs die je in Londen kunt vinden; tenminste als je de stad kent en hij woonde er al een paar jaar. Bij een goede fles wijn praatten we dan honderd uit en het bleek dat onze belangstelling niet alleen veelal naar dezelfde dingen uitging - literatuur, theater en muziek - maar dat zijn smaak ook meestal met de mijne overeenkwam. Het was dus niet verwonderlijk dat die etentjes langzamerhand steeds frequenter werden. Onze ogen en handen vonden elkaar over de tafel heen, en ik merkte dat hij hopeloos verliefd op mij was geworden, evenals ik op hem. Het was heerlijk en opwindend. Toch kreeg ik al in het begin soms het benauwende gevoel dat deze situatie voorbestemd was een hoofdstuk te worden in een onafwendbare tragedie. Ik kon immers weten hoe het zou aflopen en had me dan ook, voor ik hem kende, voorgenomen geen relatie meer aan te gaan met een getrouwde man - die ene keer, in een ander land, was genoeg geweest. Maar hoe ik ook probeerde afstand te nemen, het was niet tegen te houden. We werden allebei als 't ware door een machtige bandjir meegesleurd.
En het was natuurlijk verrukkelijk, zózeer dat langzamerhand elk ogenblik dat wij niet samen waren, voor mij niet echt bestond. Ik leefde alleen wanneer hij bij me was.
Bij hem begon het allemaal - heeft hij mij nu, na zovele jaren, verteld - toen hij me sierlijk verend en met wapperende krullen door het kantoor zag lopen en in mijn bruine ogen keek, maar er was nog geen acuut fysiek verlangen. Dat kwam blijkbaar opeens toen ik een keer gebukt op de grond zat om een paar gevallen papieren op te rapen en hij in mijn décolleté keek; de aanblik van mijn borsten bracht een soort electrische ontlading teweeg. Hij nodigde me uit voor een avondeten om daarna naar een uitvoering van een beroemd Russisch koor te gaan. Daar raakten we elkaar voor het eerst langer en inniger aan, en ik voelde dat de rillingen die langs mijn rug liepen ook door hem heengingen. Na afloop van het concert bracht hij mij thuis, waar hij me, alsof het vanzelf sprak, uitkleedde. Het gaf mij een heerlijk gevoel, en het werd onze eerste, onvergetelijke liefdesnacht. Hoevele middagen en nachten zijn er daarna nog gekomen?
Ze zijn niet te tellen. Maar liefde schijnt meestal met pijn en melancholie gepaard te gaan, en ook wij kregen daarvan ons deel. Na elke extase, elke volledige overgave aan elkaar, werd ik herinnerd aan de ontnuchterende feiten van onze situatie. Een man van een ander heb je in zekere zin alleen maar "te leen". Je bent, evenals hij, geheel afhankelijk van de ogenblikken die hij zich vrij kan maken; je moet altijd maar wachten tot hij op kantoor een afspraak met je maakt of opbelt; en - wat heel naar is - je kunt hem zelf nooit bellen. Je let er scherp op dat je niets doet wat hem zou kunnen compromitteren, want dat wil je hem niet aandoen en bovendien zou een scène met zijn vrouw een eind kunnen maken aan je relatie.
Nu en dan overwoog ik of het niet het verstandigst zou zijn mijn werkcontract te verbreken en Londen te verlaten. Ik kon het niet. Hoe naar die onvrijheid en frustraties ook waren, daar stond tegenover dat het geheime, spannende en onvoorspelbare karakter van onze verhouding aan elk samenzijn, elke liefdesdaad, een extra intensiteit verleende en dat we nooit in het soort sleur zouden geraken, die in een huwelijk zo veel voorkomt. Maar wel wachtte ik elke keer met angst en beven weer het moment af dat hij op zijn horloge keek en spijtig aankondigde dat hij weg moest. Dan moest ik uiterlijk opgewekt blijven, niet laten merken dat het mij pijn deed en er een knoop in mijn maag kwam; hij mocht geen hekel aan mij krijgen.
De heerlijkste week van dat hele jaar dat onze verhouding stand hield, was ons samenzijn aan de Côte d'Azur. Rob moest er voor zaken zijn en zou er een week vacantie aan verbinden. Toen hij vrij was, haalde hij me in Nice af - hij vertelde me nu, zoveel later, dat hij mij nog steeds voor zich zag op dat vliegveld en nog precies wist welke jas ik toen aan had - en nam me in zijn auto mee naar een badplaats aan de kust.
We hadden een ruime kamer met terras en uitzicht op zee. Rob had er bloemen neergezet en champagne. Een héle week samen, geen aankleden-en-wegwezen meer, het was een ongelooflijke ervaring die je nooit meer vergeet. Daar was het, die avond, of opeens de hemel voor mij openging, de hemel die altijd zo ver weg en zo gesloten is. En toen, even, leek het grote geluk dichtbij, binnen ons bereik. Dat gevoel kwam later terug tijdens dat lange weekeinde in een kleine inn ergens in Somerset, toen we na een lange wandeling door bossen en valleien, die zacht gloeiden in de late zon, twee dagen en nachten vrijwel niet uit bed kwamen, deinend op een soort Elyzeese golven, in die kamer met roodwit geblokte gordijntjes.
Op een van onze wandelingen door de stad liepen we St. Bride's binnen. Hij vroeg: "Zullen we een kaarsje branden op ons geluk?" Ik was stomverbaasd, Rob is niet gelovig. Toen we de kaars aanstaken bad ik in stilte dat we voor altijd verenigd mochten worden. Dan zou ik er zeker van zijn dat hij bij me zou zijn als ik wakker werd. Dan zouden we eindelijk ongehinderd en onbekommerd alleen zijn samen, een eigen wereld in die andere, grote wereld. Een blik, een aanraking was dan voldoende om de vlam die smeulde weer op te doen laaien en ons samen te smelten, innig en hartstochtelijk.
Liefde is voor een jonge vrouw haar hele leven, voor een man een episode. De steeds terugkerende, geladen ontmoetingen, gevolgd door de anticlimax van het afscheid, en Rob's afwezigheid op ogenblikken dat ik intens naar hem verlangde, die spanningen en frustraties, vreesde ik, zouden uiteindelijk toch een schaduw over alles werpen, de bekoring aan ieder samenzijn ontnemen.
Misschien nog erger was het dat ik vrolijke momenten of iets wat mij diep raakte niet met hem kon delen. In één week had ik een aangrijpend Brahms-concert bijgewoond en een ontroerend toneelstuk gezien, Venus Observed, van Christopher Fry. Wat kunnen Engelsen toch schitterend toneelspelen, eigenlijk doen ze dat in het gewone leven ook altijd al, denk je dan. De hoofdpersoon in dit stuk heeft vele maîtresses gehad, maar als zijn huis afbrandt en hij alles kwijt is, vindt hij zichzelf met die éne vrouw van wie hij werkelijk houdt. Zo'n parafrase klinkt banaal, maar het werd zo prachtig gebracht dat het nu en dan mijn keel dichtkneep. Ik wilde Rob vastgrijpen, in zijn ogen kijken en van hem horen of het hem ook zo had aangedaan. Maar ik kon het niet met hem delen, hij was er niet. Steeds vaker was hij er niet. Onze ontmoetingen werden de laatste tijd minder frequent; ik wilde hem niet vragen waarom en hem niet laten blijken hoeveel pijn het mij deed..
Een vriendin die in Rome woonde nodigde me uit te komen logeren. Zelden ging ik ergens alleen naar toe, uit vrees dat ik een afspraak met hem zou missen, maar nu was ik radeloos en ik ging. Al in het vliegtuig had ik spijt en wilde ik terug. In Rome werd ik door Marion opgewacht, die al gauw begreep wat er aan de hand was en mij zo goed mogelijk opving. Aan die logeerpartij heeft zij niet veel plezier beleefd want ik was erg afwezig: Rob was steeds in mijn gedachten. Bij de Fontana di Trevi was mijn munt bestemd voor ons beiden; op de Via Veneto zag ik hem lopen; in een restaurant aan de Piazza Navona zat hij twee tafeltjes van ons af; in de musea, in de kerken zag ik hem of dacht aan hem, en tijdens de opvoering van Aïda in het Colosseum raakte zijn hand de mijne. Mijn onrust en hallucinaties waren een constante bron van zorg voor Marion, die niet wist wat ze moest doen om me af te leiden. Ze moet wel heel erg opgelucht zijn geweest toen ik weer vertrok. Ik zou er veertien dagen blijven maar na een week vloog ik terug naar Londen.
Rob klonk heel verheugd toen ik hem op kantoor opbelde en maakte meteen een afspraak voor de volgende dag. We hebben die middag zo intens hartstochtelijk de liefde bedreven als ik eerder niet voor mogelijk had gehouden. Maar ook die vreselijke perioden van wachten braken weer aan. Ik was nog steeds helemaal in zijn ban, geheel vervuld van hem, verslaafd aan hem. Wandelend door Londen of thuis zittend, overal droomde ik voortdurend van hem. Ik was altijd dol op lezen, maar nu begon me dat steeds moeilijker te vallen omdat de gedachte aan hem mij afleidde.
Op kantoor was hij altijd heel aardig tegen mij, maar ook tegen de anderen. Soms wisselden we een blik van verstandhouding, maar meestal kon dat er niet af om geen argwaan te wekken. Ik begon bang te worden dat hij wel eens hele dagen niet aan mij dacht, zoals wanneer hij met zijn gezin op vacantie ging, op kantoor met zijn collega's de hele dag zakelijk bezig was, of mij teksten dicteerde zonder mij te zien of de nieuwe jurk op te merken die ik voor hem had gekocht.
Dat was natuurlijk onzin, want hij was niet alleen altijd heel attent, maar bewees mij steeds weer dat zijn liefde niet in het minst was verflauwd. Hij hield zielsveel van me en was bijna net zo verslaafd aan zijn "Bruinoog" als ik aan hem. Maar de totale afhankelijkheid waarin ik was komen te verkeren, zonder enig uitzicht op een vaste verbinding, kon niet blijven voortduren. Zelfs toen ik ver weg was, in Rome, had ik mij geen moment van hem kunnen losmaken en dat had mij definitief de ogen geopend. Ik wilde niemands slavin worden. Rob had mij in het begin al heel eerlijk gezegd dat hij zijn vrouw en kinderen nooit in de steek zou laten, en dat respecteerde ik. Ik heb een sterke wil en ben streng opgevoed: je moet je verantwoordelijkheid nemen zonder gezeur of geweeklaag. Hoe ongelooflijk moeilijk het mij ook viel, ik nam het besluit dat ik zo lang had uitgesteld en vertelde Rob dat ik Londen ging verlaten. We waren een jaar samen geweest.
Rob was geschokt en ik zag dat het hem heel erg pijn deed, maar hij begreep mij volkomen. Hij bekende me toen dat hijzelf onze situatie ook bijna niet meer aan kon, dat het "dubbelleven" en alle spanning die daarmee gepaard ging hem teveel dreigde te worden. Ik had daar al iets van gemerkt, een vrouw heeft voor zulke dingen nu eenmaal een heel fijne antenne: de laatste keren dat we samen waren, was hij onrustiger en meer gespannen geweest dan anders. We verdronken ons verdriet over het naderend einde in een zinderende liefdesnacht.
Ironisch genoeg deed zich, toen dit moeilijke besluit gevallen was, nog een dramatische scène voor. Rob zat mij een rapport te dicteren toen plotseling zijn Spaanse vrouw Carmen binnenstormde, hysterisch, haar gezicht vertrokken van razernij. "Schoft, viezerd, hoerenloper!" schreeuwde ze hem toe en ik kreeg een blik vol haat en "hija de puta!" (hoerenkind) naar mijn hoofd geslingerd. Toen Rob kalm bleef en vroeg wat haar bezielde, werd ze nog woedender, greep een blok brandend hout uit de open haard en smeet het naar hem toe. En nog een blok, dat voor mij bestemd was. Hij wist het te ontwijken, ik ook nog maar net, maar papieren vatten vlam, een leren stoel raakte verschroeid en rook steeg op.
Ik rende naar buiten om op de gang een brandblusser te halen en toen ik terugkwam, had Rob zijn vrouw juist de deur uitgezet. De kantoorbediende was op het rumoer afgekomen en begeleidde haar met zachte aandrang naar de uitgang. In de deuren van de andere bureaux verschenen verschrikte medewerkers die stomverbaasd toekeken. We slaagden er in het vuur te blussen, maar het was een afschuwelijke situatie.
Wat was de oorzaak van deze uitbarsting, wat had zij ontdekt? Ik wist het niet, Rob misschien ook niet, of hij wilde het me niet zeggen. Ik pijnigde me af met de vraag of ik mij aan de een of andere onvoorzichtigheid had schuldig gemaakt, en ik had medelijden met Rob, die met zo'n naar, jaloers mens was getrouwd.
Na mijn vertrek uit Londen bleef ik tot het laatst, tegen beter weten in, toch nog hopen dat we, hoe dan ook, een leven samen zouden kunnen beginnen, maar die hoop was nergens op gebaseerd. Toen alle contact, ook schriftelijk en telefonisch, radicaal was verbroken, vroeg ik mij, terug in Nederland, wanhopig af of hij ooit nog aan mij dacht, of hij nog van mij hield. Ik bleef de hartverscheurende pijn en het verdriet nog heel lang voelen.
* * *
Nu ik zojuist de zestig gepasseerd ben, kan ik op een rijk leven terugzien. Terugzien? Ik ben nog lang niet aan het eind en ik voel mij zelfs jonger dan toen ik nog een baan had. Nu heb ik eindeloos veel tijd voor alles wat ik wil doen. Ook in al die jaren na het afscheid van Rob heb ik vele interessante en heel dierbare mensen ontmoet en veel geluk gekend. Maar Rob vergat ik niet, en nooit was er later zo'n hartstocht als toen.
Meer dan dertig jaar is dat alweer geleden en opeens is hij in mijn leven teruggekeerd. Ik had alleen nog de herinneringen aan de prettige en gelukkige momenten vastgehouden. Op een winteravond zat ik thuis het boek 84 Charing Cross Road van Helen Hanff te lezen toen de telefoon ging en zijn zachte stem mijn naam noemde. Mijn adem stokte even. Het was diezelfde gevoelvolle stem van vroeger, wanneer hij vroeg: "Kitty, morgenmiddag?" en die mij nu, net als toen, een warm gevoel gaf. Maar dat wilde ik nog niet laten merken.
Ik zei: "Ik lees een verhaal dat zich in Londen afspeelt en ik dacht net aan jou. Toeval of een wonder?" En aan het einde van het gesprek vroeg ik: "Wil je me nog eens opbellen? Dat zou ik fijn vinden." Hij belt me vaak en komt weer dikwijls bij me. Na het incident met Carmen was hij van haar gescheiden, maar nooit hertrouwd. Zo hebben we de draad weer opgenomen. Het is allemaal dierbaar en vertrouwd. Misschien had Alfred de Musset gelijk:
Un souvenir heureux est peut-être sur terre Plus vrai que le bonheur.
Voor mij is het in ieder geval gemakkelijker nu, het is een sereen, heerlijk samenzijn, te aanvaarden zonder verdriet. Just loving friends.