Carl de Grote

Uitgesproken op de bijeenkomst ter herinnering aan Carl Barkman, Den Haag, 10 januari 2007

Toen ambassadeur Barkman in Tokyo door de keizer in afscheidsaudiëntie werd ontvangen, verwonderde deze zich over de goede kennis van het Japans van de Nederlandse diplomaat. Toen Barkman antwoordde dat hij als westerling die taal hooguit voor zestig procent beheerste, zei de keizer: ‘Ach toe, blijf dan nog een poosje totdat u het voor de volle honderd procent onder de knie hebt.

Met het fenomenale talent voor taal en teken van Carl die chinees en russisch studeerde of dat niets was, had dat volledig beheersen van het japans geen jaren hoeven duren. Wat zou het ons, zijn vrienden, hier vanmiddag bijeen om hem te gedenken, te koesteren, met onze woorden te omranken en op handen te dragen, veel waard zijn geweest als hij deze herfst gevolg had kunnen geven aan ons onuitgesproken verzoek: zeg, Carl blijf nog een poosje, we kunnen zoveel van je leren, en dat had dan jaren mogen duren.

Als een van zijn medewerkers op de NAVO-delegatie in Brussel — Jaap de Hoop Scheffer was een andere — bewaar ik een persoonlijke herinnering die zijdelings ook met Japan te maken heeft.

Op een donkere avond begin december 1979, klopte ik over mijn toeren van de spanning door de ‘gathering storm’, aan bij de Romeins aandoende ambtswoning van de Nederlandse ambassadeur bij de NAVO aan de Franklin Rooseveltlaan in Brussel.

Enkele dagen later moest de NAVO het zogenoemde dubbelsbesluit nemen over de plaatsing van nieuwe kernwapens, een kwestie die de Nederlandse politiek de volgende zes jaar zou verlammen. Het kabinet Van Agt stond al maanden lang op springen. Er stond al een kerstboom. Onder de zilveren ballen en engelenhaar, zat Irene rustig een boek te lezen. Er klonk zoetgevooisde muziek, die ik niet thuis kon brengen. De ambassadeur wees mij een stoel aan. Maar ik bleef staan en wilde ogenblikkelijk losbranden over het spoedtelegram dat ik uit de codekamer op de delegatie in Evere had meegebracht. De ambassadeur keek mij licht geamuseerd aan en zei: ‘als je nu eerst eens ging zitten en naar dit Japanse liedje luisterde. Het is oogsttijd en het gaat over meisjes die naar hun jongens verlangen die zijn weggetrokken’.

Het was Carl Barkman ten voeten uit. Met die dromerige zachte stem van hem, die dikwijls werd ingehaald door zijn lach, waarbij zijn ogen heftig begonnen te twinkelen achter de spiegelruiten van zijn bril, schiep hij een eigen wereld waar de kruisraketten en de Pershings ver buiten de deur bleven.

Zijn grote gevoel voor de sensualiteit van de wereld en zijn sereniteit gaven Carl iets bijzonder lichtvoetigs, een verrukkelijke karakteristiek die de meeste Nederlanders, Nederlandse diplomaten incluis, meestal vreemd is.

In het land dat hij met zoveel panache vertegenwoordigde wordt lichtvoetigheid, vaak uit jaloezie, al gauw voor lichtzinnigheid of, erger nog, oppervlakkigheid, versleten. En niets is minder waar. Deze meeslepende lichtheid van bestaan blijkt bijvoorbeeld uit de dedicace van zijn roman Asaray: à la mémoire de Nirgidma, princesse torghoute et amie. Wie doet het hem na? Deze Kalmukse prinses was de vrouw van een franse collega in Beijing.

Talenwonder en literair talent, en begenadigd met een groot verstand, kon Carl diep doordringen in de mysterieuze werelden die de buitenlandse dienst te bieden heeft voor de enkeling die er de kostbare sleutel van bezit. Hij had die sleutel, maar zoals Mengelberg het niets bijzonders leek te vinden dat hij als het ware met één vinger het Concertgebouworkest kon dirigeren, zo was Carl er allerminst van doordrongen dat hij een zeer uitzonderlijke diplomaat was. Hij had het moeiteloze van het grote talent.

Hij was ook aardig.

De vrouw van een vroegere collega vertelde eens hoe ze ademloos had gekeken naar een uitzending van het televisieprogramma Banana Split. Daar was Carl onverhoeds terecht gekomen tussen twee leden van een gescheiden echtpaar dat ruzie maakte over de bezoekregeling van hun spaniël. Met het hondje van de één naar de ander sjouwend, probeerde Carl, niet wetend dat het allemaal maar een opzetje was, dat conflict zo sierlijk en aardig mogelijk uit de wereld te helpen.

Carl had kennelijk iets met hondjes. In Beijing bezat de familie Barkman een poedeltje dat style mouton was geknipt. Dat beest had nog veel kunnen bederven, want vlak voor hun vertrek deed het op het vliegveld een plasje bij het grote standbeeld van Mao. Twee maanden eerder, toen hij met de poedel op stap was, had Carl een groep kinderen achter zich aan gekregen.’Is dit een lam of is dit een hond’? hoorde hij hen steeds roepen. Op een gegeven moment draaide Carl zich om en zei: ‘kleine kameraden, dit is een hond, kijk goed naar hem, het is een Franse hond. Hij is voorzitter van de Frans-Chinese honden- vriendschapsvereniging en is op officieel bezoek in de Volksrepubliek China. Wees dus maar heel beleefd tegen hem.

Ik kom nu terug op dat dubbelbesluit van de NAVO eind 1979. Het was zo dat ministers van Buitenlandse Zaken Chris van der Klaauw (VVD) en diens collega van defensie Willem Scholten (CDA) het zo druk hadden met het redden van het kabinet dat Carl in de NAVO-ministerraad zelf het Nederlandse standpunt moest uitleggen. Dat viel lang niet mee. De NAVO had, voornamelijk om Nederland tegemoet te komen de modernisering van de kernwapens gekoppeld aan het voorstel tot de Sovjets om die wapens niet te plaatsen wanneer die hun SS-20 raketten zouden weghalen. Doordat de atoompacifisten in de kamerfractie van het CDA onvermurwbaar bleven, had het kabinet op voorspraak van Ruud Lubbers, de fractievoorzitter van het CDA, toch nog een voorbehoud gemaakt. Tot grote schrik van Carl- al zou hij die nooit tonen- werd de beslissing of Nederland zelf zou plaatsen met twee jaar uitgesteld. Lubbers is bij mijn weten de enige Nederlandse politicus voor wie Carl, terugblikkend, nooit een goed woord over heeft gehad. Een draaikont, dat vond hij hem. Tijdens de vergadering van 12 december 1979 waarop het dubbelbesluit werd genomen was secretaris-generaal Joseph Luns zo kwaad op de twee Nederlandse ministers vanwege de wanprestatie die Den Haag in zijn ogen leverde, dat hij hen de toegang tot de vergaderzaal wilde ontzeggen. Dat was nog nooit vertoond. ‘Ik ben toen naar Luns toe gegaan en ik heb gezegd: Joseph wat je nu wil, dat kan echt niet’ zo heeft Carl mij boven een uitsmijter rosbief in restaurant ‘Oud Londen’ een paar jaar geleden nog eens verteld. Omdat het Nederlandse voorbehoud over de plaatsing van die wapens, anders dan van Agt diezelfde avond in de Kamer had gezegd, niet in het slotcommuniqué was opgenomen en het besluit zelf geheim was, ontstond grote verwarring over de Nederlandse positie. Het kabinet leek niet meer te redden. Carl, met zijn uitmuntende politieke gevoel, zag beter dan de twee ministers dat het Nederlandse voorbehoud nu zo gauw mogelijk openbaar moest worden. Scholten- voor wie Carl grote waardering had, sputterde tegen met het argument dat wat geheim was ook geheim moest blijven. Toen heeft Carl terstond Joseph Luns opgebeld om te vragen of hij bezwaar had tegen openbaarmaking. Luns was kennelijk al weer wat afgekoeld en maakte geen bezwaar. Toch konden wij de stencils met de Nederlandse positie, die we op verzoek van Carl hadden klaar gemaakt, niet uitdelen, want Scholten hield het been stijf. De verwarring steeg ten top.

Enkele rijen achter hem gezeten, heb ik Carl op die veelbewogen dag van 12 december steeds maar in actie gezien. Ik zag zijn hoofd als was het een hemellichaam zich bewegen boven dat volstrekt vrouwloze universum van blauwe pakken, generaals met drie sterren, en gestaalde politieke ambities. De heren hadden het, je zou het bijna vergeten, over de aanmaak van wapens waarmee je het leven in Europa voorgoed had kunnen vernietigen. Veel van de aandacht richtte zich op het tegenstrevende Nederland. Zo voerde Carl overleg met Carter’s minister van Buitenlandse Zaken Cyrus Vance en met diens Duitse ambtgenoot Hans Dietrich Genscher.

Ik moest denken aan het motto van Willem de Zwijger. Sævis tranquilis in undis. Kalm in de woelige baren. Voor deze grote representant van Nederland is nooit een zee te hoog gegaan.

Rik Kuethe