Interview in Elsevier, 5 november 1994
Een indrukwekkende staat van dienst in de buitenlandse dienst, maar toch ademt oud-diplomaat Carl Barkman een onhollandse lichtheid. ‘Voelt u zich nu meer Griek dan Amerikaan?’ Over de ontmoetingen met Stalin, Hirohito, Soekamo en Luns. ‘Ik heb Lubbers als een enorme draaier leren kennen.’
Ais hij glimlacht neemt zijn mond even de vorm van een tuile d’amandes aan. ‘Het NAVO-depot in Ter Apel als onderkomen voor asielzoekers; een betere metafoor voor deze nieuwe tijd valt toch niet te vinden.’ Hoog boven de pijnbossen van Zeist werkt in zijn flat op de achtste verdieping oud-diplomaat en sinoloog Carl Barkman (75) elke dag voort aan zijn literaire oeuvre. Vorige jaar verscheen zijn boek Een man van drie levens over vriend en leermeester Robert van Gulik, groot kenner van de Chinese en Japanse cultuur en wereldberoemd vanwege zijn Rechter Tie-serie. Inmiddels ligt op Barkmans bureau het Engelstalige manuscript van zijn historische roman over een Mongoolse prins uit de achttiende eeuw. Barkman behoort tot de meest opmerkelijke Nederlandse diplomaten van na de oorlog, al is dat feit door zijn warsheid van het goudfazantschap, dat een aantal andere ‘toppers’ (De Ranitz of De Beus bijvoorbeeld) aankleefde, wel eens wat onderbelicht gebleven.
Als jonge ambassadesecretaris raakte hij in Chungking verwikkeld in de stuiptrekkingen van de nationalisten in China, waarna hij twee keer en poste was in Peking. Na de totale breuk tussen Soekarno en Nederland in 1957, werd hij de man die de betrekkingen weer voorzichtig aan elkaar moest solderen. Later ambassadeur in Athene onder de kolonels en bevriend met Melina Mercouri (ook over deze periode schreef hij een boek). Dan ambassadeur aan het keizerlijk hof in Japan, waar keizer Hirohito zich bij de afscheidsaudiëntie van Barkman verwonderde over diens goede kennis van het Japans. Op het antwoord dat hij als westerling de taal hooguit voor zestig procent kent, zegt de keizer zacht: ‘Ach toe, blijf dan nog een poosje totdat u het voor de volle honderd procent beheerst.’
Aan het slot van zijn professionele bestaan komt de chauffeur hem iedere dag ophalen bij de Romeins aandoende villa aan de Franklin Rooseveltlaan in Brussel. De ambtswoning van de Nederlandse permanente vertegenwoordiger bij de NAVO. Samen met het ambassadeurschap bij de Europese Unie is dat de belangrijkste functie die de buitenlandse dienst te vergeven heeft. Op 12 december 1979 valt in de NAVO-raad het zogenaamde dubbelbesluit. Als de Sovjet-Unie niet stopt met het opstellen van op West-Europa gerichte SS-20 raketten, zal de NAVO zelf ook nieuwe nucleaire wapensystemen introduceren. In Nederland had het kabinet al maanden staan trillen. De regering-Van Agt stemt uiteindelijk in met het besluit, maar kan nog niet zeggen of zij zelf ook met het plaatsen van kruisvluchtwapens mee zal doen. Een impasse van zes jaar in het nationale veiligheidsbeleid is geboren. Voor een ambassadeur bij de NAVO de slechtst mogelijke van alle denkbare werelden. Barkman, met zijn geamuseerde sereniteit, neemt de zaak uiterst ernstig, maar verliest geen ogenblik zijn beheersing. Als een jongere medewerker hem zeer geagiteerd het zoveelste brandtelegram uit Den Haag thuis komt bezorgen, kalmeert de ambassadeur zijn ondergeschikte door hem te vragen eens even naar een Japans liedje over de regen te willen luisteren.
Deze lijst van zijn diplomatieke posten is niet eens volledig, want er waren ook nog plaatsingen in Aken, Moskou en Hongkong.
‘In Moskou heb ik een keer een ontmoeting met Stalin gehad, als je dat zo kunt noemen. Bij een verschrikkelijk vervelende begrotingsbehandeling in de Opperste Sovjet kreeg ik een bijna pathologische zin om te roken. Op een goed moment zag ik Stalin opstaan en de zaal verlaten. Ik vond dat ik er toen ook wel even tussenuit mocht knijpen, want in die vergaderzaal zelf mocht je natuurlijk niet roken. In een verder helemaal verlaten foyer zag ik Stalin staan, druk in de weer met het opsteken van zijn pijpje. Hoe verbazend, dacht ik, deze man die bijna elke regel in dit land, vaak gruwelijk, heeft geschonden, houdt zich wel aan het rookverbod. Toen ik mezelf een vuurtje had gegeven, kruisten onze blikken zich. Stalin knikte mij eens minzaam toe en zijn hele houding leek te zeggen: dit lossen we samen heus wel op.’
Barkmans bespiegelingen gelden niet alleen de verstreken tijd. ‘Zeg eens, voelt u zich nu meer Griek dan Amerikaan?’ vraagt hij droog. De Europese idee vindt hij namelijk sterk overtrokken. ‘De Europese Unie is nog altijd een leugen, want er is nog helemaal geen politieke unie. De scheiding tussen Europa en Amerika — een cesuur die in de NAVO nu juist niet bestaat — heeft iets gekunstelds. Met alle respect voor landen als Portugal, met de Amerikanen hebben wij toch meestal meer gemeen.’
Thee, rust en lichtheid, maar de meeste van deze is toch de lichtheid. Ondanks het feit dat hij in Alkmaar naar school is gegaan, ademt Barkman een onhollandse lichtheid. De vrouw van een vroegere medewerker in Brussel vertelde hoe ze eens ademloos had zitten kijken naar een uitzending van Banana Split waarin Barkman onverhoeds terecht kwam tussen twee leden van een gescheiden echtpaar dat ruzie had over de bezoekregeling van hun spaniël. ‘Met het hondje van de een naar de ander sjouwend probeerde hij, niet wetend dat het allemaal maar een opzetje was, dat conflict zo sierlijk en aardig mogelijk uit de wereld te helpen.’
Heeft de NAVO nog een toekomst?
‘Bijna intuïtief zeg ik van wel. Wij zullen altijd in deze turbulente wereld een goede verdediging nodig hebben. Wat op mij als student een verpletterende indruk heeft gemaakt, was de constatering dat wij in 1940 volkomen met lege handen stonden. Dat ben ik later in mijn werk ook nooit vergeten. Ik heb het altijd als een vlek op het socialisme in Nederland beschouwd dat zijn meeste voorlieden vanaf het begin der jaren zeventig bijna allergisch voor een goede defensie waren. Je had uitzonderingen. Renate Rubinstein bijvoorbeeld. Die had met haar familie uit Duitsland moeten vluchten en was heel reëel over defensie. Den Uyl was dat niet naar mijn mening. Ik herinner me nog goed hoe Max van der Stoel mij op een avond opbelde en mij vroeg of ik Den Uyl eens wilde onderwijzen over kernwapens. Ik ben toen naar de flat van Max aan de Van Kijfhoeklaan gegaan en daar was Den Uyl — met van die schichtige ogen. Den Uyl begreep mijn argumenten, maar had daar duidelijk geen enkele behoefte aan.’
Uw betrokkenheid met de NAVO dateert toch al van voordat u permanent vertegenwoordiger in Brussel werd?
‘Jazeker, ik heb nog bij de delegatie aan de Rue de Varennes gewerkt toen de NAVO in Parijs gevestigd was (in 1967 gooide president De Gaulle de organisatie Frankrijk uit; RK). Dat was eerst onder Van Kleffens en daarna onder Stikker, beiden oud-minister van Buitenlandse Zaken. Van Kleffens volgde heel getrouw de instructies van het departement, Stikker manipuleerde. Hij was een meester in het “voorkoken”. Ik heb zelf ook altijd voor deze weg gekozen. Je kunt gedwee afwachten of proberen om de instructie die je zult ontvangen zoveel mogelijk te beïnvloeden. Op een dag vond Stikker de tekst die minister Luns zou uitspreken op een ministeriële zitting absoluut niet deugen. Stikker riep mij bij zich en zei: “Meneer Barkman, u neemt de eerste trein naar Nederland en u zorgt maar dat het in orde komt.” Dus ik nam die trein. Op het departement wist ik de ambtenaren die zo’n tekst opstellen van Stikkers gelijk te overtuigen. Toen ik terug was in Parijs moest ik Stikker verslag uitbrengen bij een lunch in het George V. De stugge Groninger die nooit een compliment maakte zei toen: “Missie goed volbracht.” Ik vond het een hemels compliment.
‘Tijdens mijn plaatsing in Parijs ben ik voor een paar maanden naar New York gehaald. Met de opdracht om het standpunt van Luns over de kwestie Nieuw-Guinea aan de Afrikaanse landen, waaronder die van de Brazzaville-groep, te verkopen. In 1961 mocht je met Afrikaanse diplomaten, tenzij in nationale dracht, de goede restaurants van New York nog niet binnen. En ik kon natuurlijk onmogelijk voorschrijven wat mijn gasten moesten dragen. Dat is toen opgelost doordat ik ze altijd meenam naar een Frans restaurant. Ik probeerde me er goed in te verdiepen wat die Afrikanen toen bezighield en begon pas bij de tweede maaltijd aan het dessert over Nieuw-Guinea. Een van mijn collega’s deed het anders. Die enterde de leden van de groep die hij moest bewerken zonder nadere aankondiging gewoon in de lobby van het VN-gebouw en sprak dan de woorden: listen, we have got a problem. Zeer direct en buitengewoon Hollands. Toch werkt die aanpak bij Arabieren niet zo goed. Ik zelf ben toen onder de indruk gekomen van die Afrikanen. Toen het standpunt van Luns geen tweederde meerderheid had gehaaid, zijn verschillenden van hen naar mij toegekomen en vroegen: hoe moet dat nu verder, car les Papous, ce sont nos frères.’
Ik informeer naar zijn meest glorieuze moment, en waar het eventueel mis is gegaan.
‘Het uur waarop ik het manuscript voor The Mandate (over die Mongoolse prins; RK) eindelijk af had. Een ander emotioneel hoogtepunt was de handdruk tussen Luns en Soekarno, nadat ik in Jakarta als eerste de totale breuk tussen Indonesië en Nederland had mogen lijmen. Als u mij nu vraagt waar het echt verkeerd is gegaan, vind ik dat wat mijn loopbaan betreft moeilijk te zeggen. Maar in het persoonlijke zijn er zeker dingen scheef gegaan. Ik ben er nu van overtuigd bij de keuze tussen werk en de aandacht voor mijn gezin te vaak bij het eerste te zijn blijven steken.’
Er ooit over gedacht om na uw pensionering niet meer naar Nederland terug te keren?
‘Nee, nooit. Er is veel in Nederland wat mij tegenstaat, maar het is toch een heerlijk land. Een van de bijzonder positieve elementen van onze maatschappij vind ik dat het niet allemaal om orde en gezag draait. Dat neemt niet weg dat wij nogal wat kinderen met het badwater hebben weggespoeld en zijn doorgeslagen. Kenmerkend voor de behoefte om alles te nivelleren is het epidemische gebruik van het woord gewoon. Zet de radio maar eens aan, daar komt het woord gewoon gewoon in iedere zin voor. Dat schijnt de ideale situatie te zijn.’
Hoe ziet u alle beroering om de gemankeerde benoeming van Lubbers als voorzitter van de Europese Commissie?
‘Nog afgezien van mijn overtuiging dat Lubbers, die ik als een enorme draaier heb leren kennen, helemaal niet geschikt zou zijn geweest voor die functie, geloof ik dat wij die zaak sterk overdrijven. Net zoals die verhoopte benoeming van Braks bij de FAO in Rome destijds. Met dat soort internationale topbenoemingen is een groot Nederlands belang gediend, wordt al heel gauw gezegd. Maar is dat nu zo? Je kunt je zelfs afvragen of Luns, die kruisvaarder en humorist, en daarnaast een uitstekend secretaris-generaal van de NAVO, in die internationale functie een Nederlands belang kon dienen. Om bij defensie te blijven, het lijkt mij veel belangrijker om goed door te dringen in het hogere middenkader van de afdeling die zich met de produktie van defensiematerieel bezighoudt. Dat is pas nationaal belang. De Britten bijvoorbeeld doen dat weergaloos handig; op het top- en het middenniveau trouwens.’
Vrienden dringen er nog steeds op aan zijn plan door te zetten om een roman te schrijven vanuit het perspectief van een gefingeerde secretaris van Tsjoe En-lai. Barkman zelf twijfelt na lezing van Jung Chiangs Wilde Zwanen sterk. Hij heeft de schrijfster, die samen met haar man nu bezig is aan een biografie van Mao, onlangs in Londen opgezocht. ‘Jung Chiang heeft die vreselijke periode in de Chinese geschiedenis zo prachtig beschreven, dat ik echt niet weet wat ik daar nog aan toe zou kunnen voegen.’
Barkman ontmoette Tsjoe En-lai verschillende keren. Op een dag had hij er tegenover deze rechterhand van Mao zijn bewondering over uit gesproken hoe het land geünificeerd werd. Ach, had Tsjoe Enlai vermoeid geaatwoord, we hebben achthonderd miljoen inwoners dus het kan als een achthonderdmiljoenvoudig succes uitpakken. Maar falen we, dan falen we ook op achthonderd miljoen fronten tegelijk.’
Uw posteringen in China lijken van een afstand de meest kleurrijke van uw carrière.
‘Nou, ik heb het anders lang niet altijd leuk gevonden in China. Maar er gebeurden wel dikwijls dwaze dingen. Op een goede dag wandelde ik met mijn Finse en Indiase collega in de buurt van het Zomerpaleis. Op een bank lag een boer in schapevacht te slapen in de zon. Toen ik een foto van de boer had genomen, dook er meteen een wachter op (“Ik ben het niet die u tegenhoudt, maar het zijn de massa’s”). Naar zijn zeggen had ik het Chinese volk beledigd. Het is nog een hele diplomatieke eierdans geworden. Maar op mijn afscheidsreceptie waren ze er weer allemaal.
‘We hadden in die tijd een poedeltje “style mouton” geknipt. Dat beest had nog veel kunnen bederven. Vlak voor ons vertrek deed het een plasje bij het grote standbeeld van Mao op het vliegveld. Ik had eerder, toen ik ook met de poedel op stap was, eens een groep kinderen achter me aan gehad. Is dit een lam of is dit een hond, hoorde ik ze steeds roepen. Ik draaide me om en zei: kleine kameraden, dit is een hond, kijk goed naar hem, het is een Franse hond. Hij is voorzitter van de Frans-Chinese hondenvriendschapsvereniging, en is op officieël bezoek in de Volksrepubliek China. Wees dus maar heel beleefd tegen hem.
‘Ach weet u, in dit vak heb je natuurlijk een enorme overkill aan vleierij, maar ik heb me zelf toch nooit helemaal serieus genomen in die rol.’
Rik Kuethe