Op flaptekst staat dat. ik een ‘schrijver’ ben. Of dat zo is, moet de lezer maar uitmaken. Toen een auteur gevraagd werd wat het verschil was tussen schrijvers en andere mensen, antwoordde hij: ‘Het verschil is, dat het voor schrijvers zo heel erg moeilijk is te schrijven.’ Ja, volgens die definitie ben ik er een.
Hoe kwam ik ertoe dit boek te schrijven? Deels uit boosheid. Ik was altijd al gefascineerd door China, studeerde de taal en geschiedenis en heb er enige malen gewoond en gewerkt. Ik houd van dat land en volk. Wat Mao zijn volk aandeed, was verschrikkelijk, en het ergerde mij dat hij altijd nog te gunstig werd afgeschilderd, zelfs in serieuze biografieën als van Stuart Schram en Dick Wilson. Zo begon ik al bijna 10 jaar geleden aan deze roman, waarin ik o.a. een gefingeerde secretaris van Tsjou En-Iai laat optreden. Door ander werk (de biografie van Van Gulik) legde ik het lange tijd terzijde, maar toen de studentendemonstraties in juni 1989 bloedig werden onderdrukt, was ik vastbesloten dit project zo spoedig mogelijk weer op te vatten.
Nadat Van Gulik was uitgekomen, las ik in Engeland het pasverschenen boek van Jung Chang, Wild Swans. Ik vond dat mijn verhaal verbleekte naast dit directe, voortreffelijke verslag van de ervaringen van een Chinese familie in Mao’s China, ook al werd Mao daar naar mijn smaak nog niet voldoende in ontluisterd. Dat laatste was al meer het geval in wat ik later las: Harrison Salisbury’s Two Emperors en het boek van Mao’s lijfarts.
Vrienden wezen me erop dat mijn invalshoek geheel anders was dan die van Jung Chang. Ook de parallellen met de Eerste Keizer, die in mijn boek een vooraanstaande plaats innemen, zijn weliswaar al eerder getrokken, maar niemand heeft v.z.v. bekend dit onderwerp verder uitgediept en duidelijk gemaakt hoe de filosofieën van de 3e eeuw v. Chr. zowel die Eerste Keizer als Mao hebben beïnvloed.
Zo ging ik er toch weer mee verder. Er was veel research voor nodig, en van al die gegevens moest ik voor deze roman 2/3 eruit gooien om het verhaal leesbaar te maken. Er treden figuren in op zoals ik er heb gekend, er zi jn persoonlijke ervaringen in verwerkt, en ik heb geput uit het vele wat is gepubliceerd. Het is fictie maar zoveel mogelijk gebaseerd op feiten. Wanneer ik Mao aan het woord laat, is dat natuurlijk deels fictie, maar die ik wel in het juiste historische verband heb geplaatst door te lezen wat hij schreef of zei in die perioden.
Voor een historisch verslag van dit tijdperk is het misschien nog te vroeg; de archieven zijn niet opengesteld. De romanschrijver kan niet meer doen dan trachten de waarschijnlijkheid ten tonele te voeren daar waar de werkelijkheid nog niet volledig kan worden achterhaald.