Recensie van “Drakendans” in HP/De Tijd, 29 november 1996
Als diplomaat in ruste mag hij eindelijk zijn zegje doen. Dus schreef Carl Barkman een roman over het turbulente China, waarin het beeld van de Grote Roerganger overtuigend wordt verbrijzeld. ‘Mao had een totale minachting voor mensen.’
Eigenlijk had ex-ambassadeur Carl Barkman allang dood moeten zijn. Toen hij in 1981 van zijn chirurg vernam dat hij aan kanker leed en nog maar twee jaar te leven had, haastte hij zich naar de Verenigde Staten voor een second opinion. “Prepare yourself, mr. Barkman. You soon will meet your Maker,” luidde de diagnose van de Amerikaanse specialist. De volgende dag las hij in de New Vork Herald Tribune dat mannelijke kankerpatiënten een overlevingskans van twintig procent hadden. Waarom zou hij niet bij dat handjevol geluksvogels horen?
Met het oog op een mogelijk naderend einde nam hij ontslag uit de buitenlandse dienst. De kanker verdween wonderwel en Barkman begon aan een inhaalslag. Hij schreef talloze artikelen maar ook boeken, zoals een biografie over Robert van Gulik, auteur van de Rechter Tie-detectives. Daarnaast concipieerde hij The Stone Rose, een in het Engels geschreven boek dat bij een Britse uitgever op publicatie wacht.
Onlangs verscheen zijn historische roman Drakendans, een boek over de lotgevallen van een verlicht intellectueel gezin uit Peking, dat de gevolgen van de turbulente gescbiedenis van de Volksrepubliek China aan den lijve ondervindt. Voor sinoloog-auteur Barkman was het schrijven van dit boek een verademing, omdat hij eindelijk van zijn jarenlange zwijgplicht als diplomaat was verlost.
Carl Barkman (77) ontvangt in zijn Zeister appartement vol Chinese snuisterijen en klassieke meubels. “Vroeger droomde ik ervan journalist te worden,” bekent hij. “Op mijn dertiende spelde ik de reportages van Handelsblad-correspondent Nypels.” Na het gymnasium in Alkmaar besloot hij Chinees, Russisch en Japans aan de Leidse universiteit te gaan studeren. Op Sinterklaasavond 1945, hij had zijn doctoraal net op zak, mocht hij van de vermaarde professor-sinoloog Duyvendak kiezen uit een studiebeurs voor Harvard en een aanbeveling voor een diplomatieke functie in China.
Barkman hoefde niet lang na te denken. Drie decennia lang zou hij op de Nederlandse ambassades in Peking, Jakarta, Moskou, Hongkong, Parijs, het NAVO-hoofdkwartier, Tokio en Athene werken. Tot die verdomde kanker de kop opstak en hij voortijdig de buitenlandse dienst moest verlaten.
Van 1946 tot 1948, nog onder Tsjiang Kai-sjek, vertoefde Carl Barkman voor het eerst als diplomaat in China. “Het uitroepen van de Volksrepubliek viel samen met een moeilijk examen, dat ik in Den Haag moest doen,” herinnert hij zich. “Ze wilden trouwens toch al de ambassade in Nanking afslanken. Nederlands-Indië werd onafhankelijk en er waren problemen met de overzeese Chinezen.”
Tussen 1951 en 1955 was Hongkong zijn standplaats. Vandaar treinde hij regelmatig naar Peking, met een koerierszak die hij zogenaamd moest afleveren. Die truc stelde hem in de gelegenheid vrijelijk met allerlei mensen te spreken. De Korea-oorlog radicaliseerde het regime. De hard-liners kregen het voor het zeggen. De landbouw werd in versneld tempo gecollectiviseerd en de commune deed zijn intrede.
Barkman: “Het werd nog veel erger met de Grote Sprong Voorwaarts en die waanzinnige dromen van Mao. Het moest sneller en sneller! Mao liet zichzelf steeds meer verafgoden. Ik was daar, moest rapporteren en wilde de boel niet dramatiseren. Ik ontdekte soms heel gekke dingen.” Zo bezocht hij een landbouwcoöperatie waarover eerder door een van zijn handelssecretarissen een rapport was geschreven. De commune bleek mislukt. De boeren teelden niets meer, behalve op hun eigen stukje grond. Barkman: “Uit mijn observaties bleek dat ze weer naar de oude dorpseenheid waren teruggegaan. Dat droeg ik niet te veel naar buiten, anders kon ik mijn werk niet meer doen.”
In 1961 keerde hij als zaakgelastigde in Peking terug. Wanneer collega’s vroegen hoe het in het precommunistische China was geweest, antwoordde Barkman dat het land erop was vooruitgegaan. De vrouwen hadden meer vrijheid gekregen, de huwelijkswetten waren veranderd en de corruptie leek verdwenen. “Bij veel Chinezen leefde de oprechte wens om aan een nieuw, schoon leven te beginnen,” zegt hij. “De angst voor straffen speelde toen nog geen rol. Ik hoorde wel dat bij die landhervormingen veel mensen omkwamen, maar in het begin vergoelijkte ik dat. China was een gigantisch land dat vastzat in de tradities. Om het land in de vaart der volkeren op te stoten en te moderniseren, moesten er vaak harde dingen gebeuren.”
Begin 1963 vernam hij van Chinese universiteitsmedewerkers dat de Partij had gedecreteerd dat Chroesjtsjov voortaan een ‘schurk’ was. Barkman rapporteerde dat aan het hoofd van de afdeling Oost-Europa. “Dat kan niet, dat is onzin,” zei hij. “Het marxisme-leninisme is een groot, monolithisch blok.” Maar een half jaar later kwamen diezelfde woorden over Chroesjtsjov wel in de krant.
Carl Barkman: ‘Wat me vreselijk ergerde waren die Wertheims met hun Mao-speldjes.’ |
In 1975 leidde het boek Chinese schimmen van de Belgische sinoloog Simon Leys tot een radicale polarisatie in de meningsvorming over China. Leys ontrafelde de propaganda over de Volksrepubliek en ontmaskerde Mao als een gewetenloze despoot. Rudy Kousbroek en Renate Rubinstein beschuldigden Mao-aanhanger prof. Willem Wertheim en zijn kompanen van verblinding. “Die discussies heb ik met plezier gevolgd,” blikt Barkman terug. “Jammer genoeg kon ik niet reageren, maar wat me vreselijk ergerde waren die Wertheims met hun Mao-speldjes, die vonden dat Mao Tse-toeng het geweldig deed. ‘Hij creëert een nieuwe mens,’ zeiden ze. De meesten lieten zich vreselijk overdonderen door de officiële propaganda.”
Zelf zou hij na zijn vervroegde pensionering zijn steentje bijdragen aan de finale ontluistering van de Grote Roerganger. Hij verzon een plot voor een familie- en zedenroman die moest openen met het uitroepen van de Volksrepubliek op het Plein van de Hemelse Vrede en eindigen met de bloedige onderdrukking van de studentenopstand op diezelfde plek in 1989. De ex-diplomaat las muurkranten en vlugschriften in het Chinees, raadpleegde transcripties van de radio-uitzendingen die de Rode Gardisten tijdens de Culturele Revolutie hadden verzorgd en grasduinde in het archief van het Amerikaanse consulaat.
De moed zonk hem in de schoenen toen Jung Chang’s Wilde Zwanen verscheen. Maaide ze hem niet het gras voor de voeten weg? Vrienden overtuigden hem ervan dat hij moest doorgaan. Barkman: “Mijn roman is heel anders. Ik schrijf niet over een plattelandsgezin, maar over een stedelijk, intellectueel milieu en niet over een boerenfamilie. Bovendien beschrijf ik mijn personages van binnenuit en heb ik er veel autobiografisch materiaal in verwerkt.”
Drakendans is het inlossen van een ereschuld. Zijn verontwaardiging over de blijvende Mao-verering was de motor. “Dat ergerde me,” zegt Barkman. “Zelfs grote Mao-biografen als Dick Wilson schreven veel te serieus over hem. De waanzin en de monsterachtigheid van die man kwamen onvoldoende uit de verf. Harrison Salisbury gaat in zijn The Two Emperors een stuk verder. In het boek van Mao’s lijfarts wordt Mao nog verder uitgekleed, maar die arts vergoelijkt hem nog als hij schrijft dat de hongersnood en de ellende van de Grote Sprong Voorwaarts niet volledig op Mao’s rekening geschreven mogen worden.”
De ex-diplomaat belicht de veertigjarige geschiedenis van de Volksrepubliek vanuit het perspectief van diverse personages. Afwisselend is hij de buikspreker van Mao, maar ook van de gemaltraiteerde professor, diens kinderen en hun buitenlandse vrienden. In een welhaast klassiek, soms archaïsch Nederlands, doorvlochten met filosofische aforismen en revolutionaire kreten, schetst hij de pervertering van Mao Tse-toeng en het pragmatisme van premier Tsjoe En-lai.
Barkman: “Mao gebruikte grove taal en had een totale minachting voor mensen. ‘Ik heb daar even een flinke scheet gelaten,’ zei hij bijvoorbeeld na een topontmoeting in Moskou. De man was trots op zijn boerse afkomst. Grote getallen mensen zeiden hem niets. Van hem is de uitspraak: ‘Als we een kernoorlog krijgen, dan maken we er gewoon zoveel miljoen kinderen bij, we just fuck along.’ Tegen bezoekers zei-ie ook: ‘Ook al gaan er twintig of dertig miljoen Chinezen aan, dan naaien we gewoon weer nieuwe.’ ”
Hij ontdekte dat Mao Tse-toeng een verrassende overeenkomst vertoont met de eerste Goddelijke Keizer van China, Tsjin Sje Hwang-ti, die in de derde eeuw voor Christus het uit feodale staatjes bestaande land unificeerde. Het confucianisme werd verketterd door de Wetschoolfilosofen, een gezelschap dat grossierde in amorele aforismen.
Barkman: “Ja, ik citeer ook frasen van die filosofen in mijn boek. ‘Trek je terug, kijk wat de anderen doen, doe net of je dom bent maar observeer ze. Op een gegeven moment sla je toe.’ Mao heeft die filosofen wel privé aangehaald, nooit in zijn officiële redevoeringen. Toen hij zijn minister van Defensie, Lian Piau, nog niet had weggezuiverd, zei die dat de eerste keizer minstens 460 geleerden levend had laten begraven. ‘Nou en,’ antwoordde Mao toen. ‘Wij hebben er zeker 460.000 afgemaakt.’ ”
In Drakendans treedt Mao op als een sluwe megalomaan, een narcist en halfbakken autodidact. De goddelijke leider verpoost in luxe villa’s en copuleert er lustig op los met Chinese deerntjes wier vaginale yin-vocht zijn levensduur moet verlengen. Overtuigend verbrijzelt Barkman het beeld van de Grote Roerganger. Daarentegen blijft premier Tsjoe En-lai recht overeind als een fijnzinnige intellectueel. Idealiseert de schrijver deze pragmatische premier niet te zeer?
Barkman: “Tsjoe is altijd een man op de achtergrond gebleven. Hij was een indrukwekkende staatsman en werd door de diplomaten enorm bewonderd. Hij zorgde ervoor dat de economie gewoon bleef doordraaien tijdens de Culturele Revolutie en hij beschermde de musea en monumenten. Ik heb hem vaak ontmoet en hem één keer privé gesproken. De dames waren zelfs een beetje verliefd op die man, mijn vrouw was helemaal weg van hem! Nou kun je zeggen, charismatisch so what, maar hij heeft binnen zijn mogelijkheden heel veel mensen geholpen. Hij was eigenlijk meer een sociaal-democraat. Hij vond zichzelf misschien niet zo’n leider en vreesde dat de boel in elkaar zou storten als Mao zou worden afgezet.”
De jaren in het buitenland en het schrijven van rapporten hebben Barkmans Nederlands wat plechtstatig gemaakt. Daarom heeft hij het Groot Synoniemenwoordenboek van Van Dale maar aangeschaft. “Ik heb daar bijzonder weinig aan,” zegt hij. “Er staan zoveel platte woorden in, vindt u ook niet?”
De avond valt. Als ik bij het afscheid vraag of hij nooit geleden heeft onder de terreur van de diplomatieke borrels en diners, verzucht hij: “De man die de cocktail heeft uitgevonden was een onmens. Ik probeerde die ambassade-party’s zoveel mogelijk te vermijden, maar je kon er niet omheen. Gelukkig hoorde ik daar nogal eens wat.”
Hans Hoenjet