Recensie van “Bestemming Jakarta” in NRC, 9 april 1994
Er is veel geschreven over de periode van conflict tussen Nederland en Indonesië, maar niets over het herstel der betrekkingen, die als gevolg van de Nieuw-Guinea-kwestie enkele jaren volledig verbroken waren geweest. Bestemming Jakarta, waarin C.D. Barkman een beschrijving geeft van de anderhalf jaar tussen mei 1963 en november 1964 gedurende welke hij Nederland als zaakgelastigde in Indonesië vertegenwoordigde, voorziet dan ook stellig in een behoefte.
De auteur maakt geen aanspraak op volledigheid, alleen al omdat hij geen Indonesische archieven kon raadplegen. Dit neemt niet weg dat zijn levendige verslag een helder inzicht geeft in de omstandigheden waaronder — en vooral de sfeer waarin — de aanvankelijk heersende wederzijdse argwaan verrassend snel plaats maakte voor waardering en vertrouwen. Dat schrijft hij mede toe aan “vele goede ervaringen uit het verleden, de tempo doeloe.”
Uit het boek komt duidelijk naar voren dat deze ontwikkeling vooral aan twee factoren te danken is geweest. Enerzijds de onmiskenbare goodwill jegens Nederland, die in Indonesië ondanks de slepende conflictperiode sluimerend was gebleven. Anderzijds het tactvolle optreden van de zaakgelastigde en diens medewerkers, waardoor die goodwill weer werd geactiveerd. De terugkeer van de Nederlandse ambassade was voorbereid door H. Leopold, een diplomaat die na de oorlog vijf jaar werkzaam was geweest bij het voormalig Binnenlands Bestuur van Nederlands-Indië en dus over nuttige kennis van land en volk beschikte. Maar bij de aanwijzing van Barkman als chef-de-poste had het ministerie van buitenlandse zaken ongewijfeld — en terecht — tactvol gekozen voor iemand die ‘van koloniale smetten vrij’ was.
Barkman was een afgestudeerd sinoloog met de nodige ervaring in de omgang met Aziaten. Maar bovendien had hij, met een paar vrienden, in Leiden tijdens de oorlog nauw contact onderhouden met enkele Indonesische studenten. Deze groep publiceerde in april 1945 een brochure De Plaats van Indonesië in het Herbouwde Koninkrijk. Een derde factor die bepalend was voor het verloop van “de verbeterende betrekkingen was de grillige sfeer rondom president Soekarno. :Ofschoon geen dictator van het weerzinwekkende type dat wij gewoonlijk met die term associëren, kon er in Indonesië, met name op buitenlands-politiek gebied niets gebeuren zonder zijn instemming.
Soekarno in een goede bui
Het ambassadepersoneel was, om een voorbeeld te geven, ondergebracht in een hotel waarin tevens één kamer beschikbaar was voor de kanselarij. Dat veroorzaakte al gauw een onhoudbare situatie. Den Haag had echter uitdrukkelijk instructie gegeven geen huizen te huren of te kopen, doch aan te dringen op de teruggave van onze in beslag genomen eigendommen. Dit bleek niet mogelijk zonder het fiat van de president, zodat Barkman zich tenslotte genoopt zag de kwestie persoonlijk op dit ongebruikelijk hoge niveau aan te snijden. Soekarno gaf geen krimp, en het duurde nog ruim twee maanden voordat Jakarta liet weten dat de president een mooi huis had vrijgegeven ten behoeve van de ambassade. Diezelfde avond, tijdens een receptie in de paleistuin, werd dit ‘met een stomp en een brede lach’ door Soekarno zelf bevestigd. Voor het zingen van liedjes op verzoek (van Soekarno) liet Barkman zich niet vangen.
Een van de redenen waarom Barkman weigerde publiekelijk als hofclown te dienen (bij een latere gelegenheid, in gemoedelijke after dinner-sfeer op het paleis, zou hij wel dapper Die mooie molen meezingen) was gelegen in de op dat moment gespannen atmosfeer tengevolge van de konfrontasi-politiek die Indonesië tegen Maleisië en Engeland voerde. Medio september waren betogingen te Jakarta uit de hand gelopen en was de Britse ambassade in brand gestoken.
Tegen deze achtergrond was de toenadering tussen Nederland en Indonesië des te opmerkelijker. Medio oktober 1963 werd Barkman door minister van buitenlandse zaken Subandrio uitgenodigd voor een zeer vertrouwelijk gesprek, waarin de minister verklaarde dat de breuk met Singapore nu definitief was geworden, en onomwonden de vraag stelde of Nederland de rol van die machtige handelsstad over wilde nemen. Deze verrassende suggestie leek een van de gevolgen te zijn van het eerste rechtstreekse contact dat een maand tevoren in New Vork tot stand was gekomen tussen de twee voormalige kemphanen Luns en Subandrio. Tijdens dat lunchgesprek waren de wederzijdse desiderata openlijk op tafel gelegd: aan Nederlandse zijde een aantal economische verlangens, met als voornaamste een regeling van de schuldenkwestie; aan Indonesische kant onder andere de behoefte aan kredietfaciliteiten en — Soekarno’s hartewens — een staatsbezoek aan Nederland.
Hoewel de ministeries van buitenlandse zaken en van economische zaken in Den Haag er wel voor voelden van de aangeboden bijzondere kansen in Indonesië gebruik te maken, hield Financiën de kredietkraan dicht. Wat Barkman de verzuchting ontlokt: Was de Nederlander van koopman en dominee nu tot een kleine boekhouder verworden?
Ook de toezegging van het staatsbezoek werd op de lange baan geschoven. Afgezien van het feit dat de persoon van Soekarno in ons land nog veel weerstand opriep, waren er ook complicaties van politieke aard, zoals twijfel aan de bereidheid van Indonesië om te zijner tijd al zijn internationale verplichtingen jegens de bevolking van Nieuw-Guinea na te komen.
Zo bleef de formele bezegeling van het herstel van de goede betrekkingen beperkt tot het bescheidener niveau van officiële bezoeken over en weer van de ministers van buitenlandse zaken, inclusief hun ontvangst door de respectieve staatshoofden. Op de reis van Subandrio, in april 1964, volgde eind juli het bezoek van Luns aan Jakarta, dat een groot succes werd. “De Indonesiërs”, schrijft Barkman “hadden reeds een aantal signalen ontvangen waaruit hun kon blijken dat Luns een realist en een goede verliezer was. Zijn charme overtrof echter hun stoutste verwachtingen.” Inderdaad, met zijn ongedwongen optreden en behendige inzet van zijn grappenarsenaal wist hij de president geheel voor zich te winnen.
Aan het eind van zijn ambtsperiode zal Barkman met voldoening hebben teruggezien op wat hij — met zijn medewerkers, over wie hij zich in zijn boek herhaaldelijk lovend uitlaat — had kunnen helpen tot stand brengen. Met niets begonnen, was men aangewezen op enthousiasme, hard werken, en de in de diplomatie onmisbare eigenschappen tact, geduld, aanpassingsvermogen (op één na waren alle stafleden totoks). Daar stonden wel tegenover de natuurlijke hartelijkheid van de Indonesiërs en de gemakkelijke toegang die Barkman, ondanks zijn bescheiden rang, tot de hoogste gezagsdragers geboden werd, en zelfs leidde tot een ongewoon contact met het staatshoofd zelf. Het resultaat was de herschepping van het klimaat waarin — en de basis waarop — de terugkeer naar een special relationship tussen Nederland en Indonesië kon worden uitgebouwd.
C.B. Arriëns is ex-hoofdambtenaar van de Buitenlandse Dienst, laatstelijk ambassadeur van Nederland in lsrael