Recensie van “Een man van drie levens” in Dagblad Tubantia, 1 april 1994
Misschien herinneren velen zich een legpuzzeltje dat tangram heet: zeven stukjes, die in de vorm van een vierkant of andere figuur gelegd moeten worden. Het komt oorspronkelijk uit China, is al eeuwenoud en werd daar veelal door volwassenen gespeeld. Weinig en zullen weten dat er zelfs een detectiveroman bestaat waarin zo’n tangramspel een cruciale rol speelt. Het is de in 1960 verschenen rechter Tie-roman ‘Nagels in Ning-tsjo’, die werd geschreven door Robert van Gulik.
In dat boek wordt door de vergiftigde bokser Lan Tao-kwee vlak voor hij sterft een tangramfiguurtje gelegd. Hij kan het niet helemaal afmaken en houdt het laatste stukje in zijn hand geklemd. Rechter Tie begrijpt dat dit figuurtje een verwijzing naar de moordenaar moet zijn en kan het reconstrueren: het stelt een kat voor. Ik zal hier verder maar niet vertellen hoe de moord wordt opgelost, opdat voor niemand het leesplezier aan deze detective wordt bedorven.
Door Van Gulik zelf getekende illustratie uit zijn rechter Tie-romans.
Men zou licht kunnen denken dat deze rechter Tie-romans (waarvan Van Gulik er veertien schreef) niemendalletjes zijn, waar nooit iets in de realiteit aan heeft beantwoord.
Maar dat er meer diepgang in zit dan de meeste lezers denken en dat Van Gulik een verbijsterend veelzijdige en creatieve persoonlijkheid is geweest, wordt duidelijk wanneer men zijn biografie ‘Een man van drie levens’ leest. Dit boek, dat nu al heel kort na verschijning een tweede druk beleeft, is geschreven door C.D. Barkman en H. de Vries-Van der Hoeven.
De levensbeschrijving van Robert van Gulik (1910-1967) is misschien nog meeslepender dan de detectiveromans van zijn hand. Van Gulik bracht zijn jeugd door op Java, kreeg als jongen belangstelling voor de talen die hij om zich heen hoorde en verdiepte zich in het spel met wajangpoppen. Wanneer hij uit school kwam, slenterde hij door de Chinese wijk van Batavia en vroeg aan winkeliers uitleg over hun naamborden met Chinese karaktertekens. Tevens leerde hij op straat Javaans. Op tienjarige leeftijd schreef hij een handleiding voor het wajangspel met tekeningen erbij.
Zijn verhuizing naar Nederland was een hele overgang voor de jonge Robert, die in Nijmegen het gymnasium afmaakte. Al gauw zocht hij contact met personen, die hem verder Chinees konden leren en een hoogleraar in het sanskriet, die in Nijmegen woonde, had zoveel bewondering voor Roberts intellect en talenkennis dat hij samen met hem een uitgave verzorgde over een bepaalde Indianentaal die hij had ontdekt.
Zoals te verwachten viel ging Robert in Leiden Chinees en Japans studeren (een studierichting, die sinologie wordt genoemd) en slaagde hij cum laude voor zijn doctorsgraad. Hij werd ambtenaar bij diverse ambassades in het verre Oosten: eerst Japan, daarna China en Maleisië. Hij bracht het uiteindelijk tot ambassadeur in genoemde en andere landen.
Het unieke van Van Gulik was dat hij zich zo verdiepte in de cultuur van het land waar hij werkte. Door de Chinezen werd hij daardoor geaccepteerd als één van de hunnen. Hij beheerste niet alleen hun taal perfect, maar kon ook zelf fraaie karakters tekenen, die door Chinezen en later Japanners werden geroemd. Ook specialiseerde hij zich in het bespelen van de Chinese luit en kwam zo in contact met allerlei geheime genootschappen, die hem als diplomaat waardevolle diensten bewezen.
Hij trouwde met een Chinese vrouw. Toen zij enigszins tegen haar zin met hem mee ging naar Tokio om daar als vrouw van de Nederlandse ambassadeur zich blijvend te vestigen, zag ze tot haar verbijstering dat Robert van de ene dag op de andere volkomen Japans werd in heel zijn doen en laten.
Door Van Gulik zelf getekende illustratie uit zijn rechter Tie-romans.
Toch bleef ook in die jaren de Chinese cultuur hem boeien. Hij raakte geïnteresseerd in de historische figuur van de Chinese magistraat Tie Jen-tsjiè, die leefde van 630 tot 700. Zo kwam hij ertoe romans te schrijven waarin allerlei rechtzaken, waarvoor hij vele latere bronnen gebruikte, zo werden aangepast dat ze in de romans door Rechter Tie werden opgelost. Die boeken zijn zo ter zake kundig, dat ze ook in het Chinees werden vertaald en in China als heel authentiek werden gezien. De Engelstalige editie van de rechter Tie-romans bereikte een miljoenenoplaag. Die boeken zijn door de schrijver zelf van illustraties voorzien. Barkman, de voornaamste auteur van deze biografie, is zelf ook diplomaat in het Verre Oosten geweest. Bescheiden blijft hijzelf op de achtergrond, maar uit alles blijkt zijn grote kennis inzake het werk van Van Gulik. Daardoor is deze biografie ook veel leesbaarder en boeiender dan de beknopte levensbeschrijving die Jan Willem van de Wetering in 1989 uitgaf over Robert van Gulik. Daarin wordt voornamelijk ingegaan op de rechter Tie-romans. Het feit dat Van de Wetering nooit persoonlijk Van Gulik heeft ontmoet, ervaart de lezer van dat boek als een gemis.
Dat Robert behalve een kundig diplomaat en een groot taalgeleerde ook een mens van vlees en bloed was, komt aardig tot uiting in verschillende anekdoten over hem. Zo moest hij voor een Italiaans gezelschap een lezing houden. Hij besloot daarvoor maar even Italiaans te leren. Daarom belde hij de Italiaanse ambassade en vroeg zijn collega’s om “iemand — liefst een mooie dame, — te sturen om hem met de Italiaanse taal te helpen.” Toen een journalist hem eens interviewde en nogal gewichtig deed, stond Van Gulik plotseling op en zei: “Wat u mij nu vraagt, is zo ingewikkeld dat ik daar mijn secretaris bij moet halen.” Hij verdween en kwam terug met een aap op zijn schouder. Met een ernstig gezicht sprak hij tot het dier: “Wat vind jij daar nu van…?”
Wie de vele kanten van de in ons land misschien toch wat ondergewaardeerde schrijver Robert van Gulik wil leren kennen, moet zeker ‘Een man van drie levens’ lezen.
Kees van Kempen