Recensie van “Een man van drie levens” in de Pasarkrant, maart 1994
Waarom worden biografieën geschreven als geen mens voIledig te kennen is? De taak lijkt wel wat op die van detectives en thriIlerschrijvers. Er zijn een aantal gegevens en er is, meestal, een lijk. Wie deed het? Waarom? De mooiste vraag wordt gesteld als er hartstocht in het spel is, want wat is intrigerender dan een vie passionelle? Zelfs Couperus’ Van Oude Mensen de Dingen Die Voorbijgaan kan zo zonder probleem tot het thrillergenre worden gerekend.
Een verassend inzicht van een man die zelf zeker een biografie waard is. Robert van Gulik, in 1910 in Zutphen geboren, op 57-jarige leeftijd in Den Haag gestorven. Zijn kinderjaren in Soerabaja en Batavia leiden tot een levenslange hartstocht voor het oosten. 11 jaar oud schrijft hij zijn eerste ‘studie’ over het Wajangtheater. Met een Utrechts proefschrift als hij pas 24 is, ontstaat een groeiende reeks studies op sinologisch gebied. De Chinese luit en het schaakspel, prentkunst, kaIligrafie en oude dichters, niets ontsnapt aan zijn aandacht. Hij ontwikkelt zich eveneens tot schrijver en illustrator. Op het spoor gekomen van een klassiek Chinees ‘detective’-verhaal begint hij in 1950 aan een lange reeks van misdaadromans omtrent Rechter Tie, een ambtenaar-geleerde uit de 7e eeuw over wie tot in de 18e eeuw verhalen zijn opgetekend. De fictieve Rechter Tie profiteert van Van Guliks eigen ervaringen als ambtenaar. Die loopbaan begint hij als tolk in Tokyo. Tijdens de oorlog is hij geheim agent; ambassadeur in Japan en Korea is hij van 1965 tot aan zijn dood.
Robert geeft een wajangvoorstelling, Nijmegen 1925.
Het is niet onbegrijpelijk dat het auteursduo Barkman en De Vries-Van der Hoeven zich aangespoord voelde een biografie te schrijven over deze man die evengoed Japanner, Chinees als Nederlander leek te zijn. Op grond van zakagenda’s, autobiografische notities en informatie van tijdgenoten, onder wie ook de biografen, wordt nauwgezet het spoor van Van Guliks doen en laten gevolgd. Zo ontrolt zich het beeld van een systematische, enthousiaste en getalenteerde werker die geen kwartier verloren laat gaan. Uit zijn zakagenda’s blijkt ieder uur gevuld met lessen en afspraken. De notitie “Verloren dag, wegens reis langs poolcirkel” vat zijn werkdrift bondig samen. Dat jaren later die dag op een onverwachte manier terugkeert, zal straks blijken.
Helaas schetst de biografie vooral de glanzende buitenkant van Van Guliks leven. De een na de andere ‘beroemde’, ‘bekende’, ‘grote’ naam trekt aan je voorbij. Mensen, het leven, de omgeving, aIles is fraai, heerlijk, verrukkelijk en heel aardig. Verdriet komt weliswaar aan bod, maar wordt zo vluchtig behandeld dat je je afvraagt of Van Gulik het begrip überhaupt kent. In ’42 laat hij zijn Japanse vriendin, met wie hij zeven jaar samenleefde, achter in Tokyo. Aangeland in ’45 rept de biografie noch over de vernietiging van Hiroshima en Nagasaki, noch over de vriendin. Stond er ook niets in zijn agenda’s of notities? Tijdens de oorlog ontmoet hij in Chungking, de oorlogshoofdstad van vrij China, zijn aanstaande vrouw. Om te ontkomen aan de Japanse bezetting is zij uit Peking naar Chungking gevlucht. Wordt Van Gulik in ’48 politiek adviseur bij de ambassade in Japan, dan weet hij haar angst over hun toekomstige woonplaats weg te nemen dankzij de goede bediening in een Japans restaurant in New York. Dat althans melden zijn notities. Zelf zegt ze schoorvoetend te zijn vertrokken. Ook verandert tot haar schrik haar ‘Chinese’ echtgenoot met gemak in een ‘Japanner’. Dit stukje biografisch speurwerk eindigt met de zinsnede hoe ze “constateert dat Robert door zijn grote kennis van taal en zeden zeer geliefd was in Japan”. Ongetwijfeld. Maar daar ging het hier niet om!
Van biografen verwacht ik meer dan een slaafse navolging van wat hun hoofdpersoon en informanten te vertellen hebben. Zeker wanneer ze verteIlen dat Van Gulik er weinig moeite mee had bij te dragen tot de legendevorming rond zijn persoon. Zij noemen hem bescheiden, maar laten zien hoe hij manipuleert om zijn zin te krijgen. En wat te denken van de anekdote waar Van Gulik bij een officiële gelegenheid de trompet uit handen neemt van de speler en voordoet hoe het Wilhelmus eigenlijk hoort te klinken? Het bijna blinde ontzag van Barkman en De Vries heeft helaas een averechts effect. Ze schrijven een lofzang, maar ik denk: irritante betweter.
lets meer kritische nieuwsgierigheid had de biografie een stuk verder kunnen brengen. De schrijver Van Gulik wist dat de oplossing van een raadsel bijna altijd achter de direct zichtbare oppervlakte ligt en hij wist ook dat een zaak pas is op te lossen door je te verplaatsen in het karakter van de verdachte persoon. Zijn jongste biografen durven dit risico van interpretatie nauwelijks aan. Zelfs Van Guliks fascinatie voor oosterse wijsheden rond het thema “Alles gaat voorbij, niets beklijft” suggereert voor hen geen verband tussen zijn leven als diplomaat, schrijver en geleerde.
Te weinig geïnteresseerd in actuele politiek was Van Gulik geen diplomaat pur sang. Hij was ook geen man van de theorie, zijn interesse in het leven was daarvoor veel te groot. Feitelijk stond zijn diplomatieke loopbaan in dienst van zijn wetenschappelijke en literaire activiteiten, die weer in dienst stonden van een zoektocht naar wat anders. Het leven van de Chinese geleerde elite dat hij zo uitgebreid bestudeerde en ‘naleefde’, draaide om één centrale vraag: hoe te ontkomen aan de dood. Die vraag gaat niet alleen over het laatste, grote sterven. Want als mensen en dingen die je liefhebt uit je leven verdwijnen, is er evengoed sprake van mourir un peu.
In 1923 vertrekt Van Gulik naar Nederland en laat de wereld waar zijn hartstocht voor het oosten geboren is, achter; een wereld ook waarin nog niets te verliezen leek. Blijkt uit zijn besluit in 1940 om zijn bezittingen onder te brengen in Tandjong Priok hoe veilig Indië voor hem vóelde? Dat het niet veilig wàs moet hij geweten hebben, hij was zeer goed op de hoogte van de Japanse expansiedrang richting Indië. Later maakt hij zich — blind voor de nieuwe machtsverhoudingen? — sterk voor het behoud van Indië door Nederland. Op verlof in Nederland bezocht hij regelmatig de bijeenkomsten van de Indische Kulturele Kring.
De laatste roman die Van Gulik schrijft is eindelijk een ‘Indische’ roman. De hoofdpersoon probeert zijn rondspokende verleden in bedwang te houden door te leven volgens het adagium ‘hard werken is de beste remedie tegen twijfel’. Zijn vrouw en kind zijn na de oorlog in Indië omgekomen, zijn tweede vrouw omgebracht door een jaloerse minnaar. (Zo laat ook Couperus zijn sporen achter.) Als onverwacht februari 29 dagen blijkt te tellen, valt het geordende orde in duigen. De extra dag brengt de man in een stroomversneIling van gebeurtenissen waardoor zijn twijfel aan zijn vermogen om liefte hebben verdwijnt en zijn levenslust terugkeert.
Een gegeven dag, want zo heet dit boek, sluit de cirkel van Van Guliks leven en lost het Chinese raadsel op. Hier ontdekt hij de ‘levensvisie’ van zijn kinderjaren toen aan de stroom van avontuurlijke dagen nooit een einde leek te komen.
Zon op het strand. Zo moest de roman heten die Van Gulik had voorzien als tweede in een serie waarmee hij de “hedendaagse levensproblematiek wilde belichten”. Hij wilde “iets opbouwends doen”. Na Een gegeven dag zou het tweede boek gaan over de confrontatie met de dood. Ik denk dat hij dat boek niet meer schrijven hoefde. Het eerste boek is tenslotte ook het tweede. Het leven komt, het leven gaat en de mens vermag niet veel. Wel genoeg: hij kan ervan houden.
Beatrijs van Agt