’t Begon al donker te worden, toen de eigenares en haar voornaamste geisha’s, in prachtige gebloemde zijden gewaden, ons diep buigend binnenlieten in het oudste en meest gerenommeerde restaurant van Nagasaki, onder het geroep van “irasshaimasu” — “welkom!” De laan waar wij liepen, met aan weerszijden kaarsrechte, donkergroene cypressen en vóór ons het verweerde hout van de fraai gewelfde voorgevel, de rust en stilte van dit plekje midden in de drukke stad, gaf mij het gevoel een tempel, een Shintō heiligdom, binnen te gaan. Onze entrée had inderdaad iets plechtigs, ofschoon met een ondergrond van voorpret, misschien wel van iets ondeugends, bij de aanblik van deze glimlachende en feestelijk uitgedoste dames. Bij de ingang keken statige pioenrozen ons minzaam en tot ernst manend aan, en een van ons, die dit land goed kent, citeerde een haiku van de dichter Buson:
Lees het hele verhaal…Hoe staan in stilte, voordat de gasten komen, de pioenrozen.