In de diepste binnenlanden van China heb ik in 1947, als meisje van twintig jaar, een voettocht gemaakt. Dat was toen iets heel bijzonders, maar ook nu kijken jongeren, die met hun ‘backpack’ de hele wereld rondtrekken, er nog wel van op als ik erover vertel. Vooral die “vrouwen-vrijstaat”, waar vrouwen de scepter zwaaiden, was een wereld, die ook nu nog vrijwel niemand schijnt te kennen. En voor mij is het alweer zo lang geleden, dat ik soms het gevoel heb dat ik het allemaal heb gedroomd.
Als kind verlangde ik er al naar verre landen te bezoeken. Nederland werd mij gauw te klein. Alles was er zo precies geregeld, dat ik het er soms benauwd van kreeg. Mijn vader noemde me vaak “mijn zigeunerinnetje” en toen ik vroeg hoe hij daarbij kwam, antwoordde hij dat het nogal voor de hand lag: “Je bent nu eenmaal een zuidelijk type, Betty, met het temperament en die felle donkerbruine ogen van je moeder.” De oorlogsjaren waren ook voor een tiener drukkend, en toen de bevrijding kwam, smachtte ik naar verandering, beweging, reizen, totale vrijheid.
Na het lyceum volgde ik een secretaresse-cursus. Toen er in september 1947, juist nadat ik het diploma had behaald, een plaats vrijkwam op de ambassade in Nanking, aarzelde ik geen ogenblik.
Lees het hele verhaal…