In 1963 werden na een volledige breuk van enkele jaren de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Indonesië weer aangeknoopt door uitwisseling van Zaakgelastigden. De Indonesische regering weigerde aanvankelijk echter ook maar één van onze diplomatieke gebouwen, zelfs geen buitenhuisje, terug te geven. Er waren nog veel gevoeligheden te overwinnen.
In deze periode zat ik aan op een diner bij de Turkse ambassadeur, een vrijgezel. Mevrouw Subandrio (zelf vice-minister van Volksgezondheid) was zonder haar echtgenoot [de minister van buitenlandse zaken] verschenen en zat als gastvrouw aan. Na tafel trokken de heren zich in de studeerkamer terug. Nauwelijks hadden wij een sigaar aangestoken, of mevrouw Subandrio verscheen, onder het motto "I guess I belong here".
Zij vertelde ons dat zij onlangs in Manilla een redevoering had gehouden over het onderwerp "de nationale identiteit", en zij citeerde:
"When I see the blue haze on the sea at Amboina, this is my Indonesia. When I walk in the shade of tall palm-trees in Kalimantan, that, too, is my Indonesia. When I sit in the early morning or evening on the open terrace of my bungalow on the Puntjak [Puncak], and in the distant village I hear a young boy play his flute, that truly is the Indonesia I love."
Deze schone kans kon ik niet onbenut voorbij laten gaan. Na een korte dromerige stilte welke op die poëtische woorden was gevolgd merkte ik op:
"When I sit in the Hotel Indonesia, in my air-conditioned room behind closed windows, then I say to myself: this to me is not Indonesia. Oh, how lovely it would be to sit on the terrace of my bungalow on the Puntjak, and listen to a young boy playing his flute in a distant village..."
Weer was er even stilte in de kamer. Zowel mevrouw Subandrio als mijn collega's begrepen heel goed wat ik had willen zeggen (een van hen stootte mij aan en fluisterde:"So she's got your bungalow!").
Gelukkig hoefden we niet altijd in het benauwd-warme en lawaaiige Jakarta te blijven. Toen de kinderen overkwamen, genoten we van een heerlijke autoreis via Bandung en Jogjakarta naar Tretes (bij Surabaja) en per vliegtuig naar Bali.Onze eerste stop, Bandung, was al een verademing. ’s Avonds zat je op het terras en de stilte werd slechts een enkele keer onderbroken door het geluid van een vogel of het zachte geklepper van een voorbijtrekkende venter. In Solo zagen we een prachtige wajang-wong voorstelling. Er werd schitterend geacteerd. Ons viel het gedragen, uiterst formele karakter van het klassieke Javaanse theater op, en de soms ondraaglijke spanning die daardoor kon worden gewekt. Zoals toen de held, na heel veel statige gebaren, eindelijk, heel even maar, de mouw van de prinses licht aanraakte. Dit vluchtige gebaar bracht een grotere ontlading van emotie teweeg en was een veel indrukwekkende “seksueel hoogtepunt” dan de meest realistische liefdesscènes in een westerse film.Vanuit Tretes maakten we een tocht naar de top van de vulkaan de Bromo. Met Marja, Frank en Heleen reden we op vlugge bergpaardjes omhoog, maar het laatste deel van de tocht over de kale helingen van zand en donker gruis moest te voet worden afgelegd. Hier bodem zich hulpvaardige handen aan om da dames, of zij wilden of niet, te helpen door de omhoog te trekken en te duwen. Ik kreeg een bescheiden rekening gepresenteerd kreeg voor “onkos duw en onkos terèk”. We bleven niet lang boven staan, want de vulkaan werkte weer en gromde dreigend. Er stegen zwavelwolken en vlammen uit de krater op, en grote rotsblokken werden hoog in de lucht geslingerd.