Nederland had, evenals het Verenigd Koninkrijk, wel diplomatieke relaties met de Volksrepubliek China aangeknoopt (in 1950), maar toen nog geen ambassadeurs uitgewisseld. In plaats daarvan stond aan het hoofd van onze vertegenwoordiging (evenals van de Britse) een zaakgelastigde, niet een tijdelijk zaakgelastigde, die alleen maar waarneemt wanneer de ambassadeur afwezig is, maar een echte, een vaste: en pied, zoals dat heet..
Begin 1962 moest ik die functie gaan vervullen. We reisden naar Hong Kong, dat we goed kenden, en kochten daar allerlei spullen in voor onze nieuwe standplaats. We namen onze intrek in het Peninsular Hotel in Kowloon, dicht bij het station, vanwaar onze trein zou vertrekken. Het was een oud, gerieflijk, koloniaal hotel. Van de China Travel Service, het officiële Chinees-communistiche reisbureau, kregen we een papier, waarin werd meegedeeld dat Guomintang-agenten vaak explosieven in de bagage van reizigers plaatsten die bij de douane ontploften; daarom werd ons verzocht de grote bagage de avond tevoren in de gang te plaatsen, die door de reisagent zou worden afgehaald, en zelf alleen handbagage mee te nemen. Dat deden we.
De volgende ochtend, gedoucht en geschoren, kleedde ik mij in de grote, donkere kleedkamer aan: hemd, das, onderbroek, maar — o schrik — waar was mijn pantalon? Niet te vinden, kennelijk had ik hem in dat halfduister in de grote koffer gepakt! Een ietwat ongemakkelijke situatie, want de trein zou een half uur later vertrekken. Ik heb het belang van mijn diverse functies in de buitenlandse dienst altijd gerelativeerd en mijzelf nooit helemaal au sérieux genomen, maar ik zag mijzelf niet in onderbroek de trein nemen en mij aan de grens door de protocolchef laten begroeten.
Onmiddellijk dus de “boy” gebeld en de situatie uitgelegd. Chinese bedienden — en zeker Hongkongse — zijn ongelooflijk snel en efficiënt. Binnen een kwartier kwam hij terug met een broek van ongeveer dezelfde kleur als mijn jasje. “Where did you find it?” “One American master give to my friend.” Voor nog geen drie dollar was ik weer het heertje.
Het kleine Protocol-ambtenaartje aan de grens zal de iets afwijkende kleur van mijn pantalon niet hebben opgemerkt. Met de trein in Canton aangekomen, waar we moesten overnachten om de volgende ochtend het vliegtuig naar het koude, winterse Peking te nemen, troffen we in het hotel al onze koffers weer aan.
Als hoofd van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging arriveerde ik dus in de Chinese hoofdstad in het obligate, driedelige, donkerblauwe streepjespak. De ter verwelkoming aanwezige Chinese ambtenaren en de leden van mijn staf hebben dus niets bijzonders opgemerkt.